Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Gelasten (to charge) conjugation

Dutch
1 examples
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
gelast
gelast
gelast
gelasten
gelasten
gelasten
Present perfect tense
heb gelast
hebt gelast
heeft gelast
hebben gelast
hebben gelast
hebben gelast
Past tense
gelastte
gelastte
gelastte
gelastten
gelastten
gelastten
Future tense
zal gelasten
zult gelasten
zal gelasten
zullen gelasten
zullen gelasten
zullen gelasten
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou gelasten
zou gelasten
zou gelasten
zouden gelasten
zouden gelasten
zouden gelasten
Subjunctive mood
gelaste
gelaste
gelaste
gelaste
gelaste
gelaste
Past perfect tense
had gelast
had gelast
had gelast
hadden gelast
hadden gelast
hadden gelast
Future perf.
zal gelast hebben
zal gelast hebben
zal gelast hebben
zullen gelast hebben
zullen gelast hebben
zullen gelast hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gelast hebben
zou gelast hebben
zou gelast hebben
zouden gelast hebben
zouden gelast hebben
zouden gelast hebben
Du
Ihr
Imperative mood
gelast
gelast

Examples of gelasten

Example in DutchTranslation in English
De andere Sanctuary verantwoordelijken hebben mij gelast met het verzamelen van bewijzen tegen haar.The other Sanctuary heads have charged me with gathering evidence against her.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

belasten
load

Similar but longer

afgelasten
go down

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'charge':

None found.