Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Frutselen (to fiddle) conjugation

Dutch
1 examples
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
frutsel
frutselt
frutselt
frutselen
frutselen
frutselen
Present perfect tense
heb gefrutseld
hebt gefrutseld
heeft gefrutseld
hebben gefrutseld
hebben gefrutseld
hebben gefrutseld
Past tense
frutselde
frutselde
frutselde
frutselden
frutselden
frutselden
Future tense
zal frutselen
zult frutselen
zal frutselen
zullen frutselen
zullen frutselen
zullen frutselen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou frutselen
zou frutselen
zou frutselen
zouden frutselen
zouden frutselen
zouden frutselen
Subjunctive mood
frutsele
frutsele
frutsele
frutsele
frutsele
frutsele
Past perfect tense
had gefrutseld
had gefrutseld
had gefrutseld
hadden gefrutseld
hadden gefrutseld
hadden gefrutseld
Future perf.
zal gefrutseld hebben
zal gefrutseld hebben
zal gefrutseld hebben
zullen gefrutseld hebben
zullen gefrutseld hebben
zullen gefrutseld hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gefrutseld hebben
zou gefrutseld hebben
zou gefrutseld hebben
zouden gefrutseld hebben
zouden gefrutseld hebben
zouden gefrutseld hebben
Du
Ihr
Imperative mood
frutsel
frutselt

Examples of frutselen

Example in DutchTranslation in English
Ik zit graag bij het open raam en met natte haren een beetje te frutselen.I like to sit with an open window with my hair wet... fiddle around with little things like fingernail polish.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

fronselen
do
knutselen
tinker

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

fierljeppen
field
flenzen
do
focusseren
focus
friseren
curl
frustreren
frustrate
fuiven
junket
gappen
filch
garanderen
do
garneren
garnish
geheimhouden
keep secret

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'fiddle':

None found.