Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Ejecteren (to eject) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
ejecteer
ejecteert
ejecteert
ejecteren
ejecteren
ejecteren
Present perfect tense
heb geëjecteerd
hebt geëjecteerd
heeft geëjecteerd
hebben geëjecteerd
hebben geëjecteerd
hebben geëjecteerd
Past tense
ejecteerde
ejecteerde
ejecteerde
ejecteerden
ejecteerden
ejecteerden
Future tense
zal ejecteren
zult ejecteren
zal ejecteren
zullen ejecteren
zullen ejecteren
zullen ejecteren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou ejecteren
zou ejecteren
zou ejecteren
zouden ejecteren
zouden ejecteren
zouden ejecteren
Subjunctive mood
ejectere
ejectere
ejectere
ejectere
ejectere
ejectere
Past perfect tense
had geëjecteerd
had geëjecteerd
had geëjecteerd
hadden geëjecteerd
hadden geëjecteerd
hadden geëjecteerd
Future perf.
zal geëjecteerd hebben
zal geëjecteerd hebben
zal geëjecteerd hebben
zullen geëjecteerd hebben
zullen geëjecteerd hebben
zullen geëjecteerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geëjecteerd hebben
zou geëjecteerd hebben
zou geëjecteerd hebben
zouden geëjecteerd hebben
zouden geëjecteerd hebben
zouden geëjecteerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
ejecteer
ejecteert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

flecteren
flex

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

droogzwemmen
dry swimming
dutten
doze
eesten
kiln
effectueren
effectuate
eikelen
do
ejaculeren
ejaculate
elektrificeren
electrify
emigreren
emigrate
epileren
do
ervaren
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'eject':

None found.