Divergeren (to diverge) conjugation

Dutch

Conjugation of divergeren

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
divergeer
I diverge
divergeert
you diverge
divergeert
he/she/it diverges
divergeren
we diverge
divergeren
you all diverge
divergeren
they diverge
Present perfect tense
heb gedivergeerd
I have diverged
hebt gedivergeerd
you have diverged
heeft gedivergeerd
he/she/it has diverged
hebben gedivergeerd
we have diverged
hebben gedivergeerd
you all have diverged
hebben gedivergeerd
they have diverged
Past tense
divergeerde
I diverged
divergeerde
you diverged
divergeerde
he/she/it diverged
divergeerden
we diverged
divergeerden
you all diverged
divergeerden
they diverged
Future tense
zal divergeren
I will diverge
zult divergeren
you will diverge
zal divergeren
he/she/it will diverge
zullen divergeren
we will diverge
zullen divergeren
you all will diverge
zullen divergeren
they will diverge
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou divergeren
I would diverge
zou divergeren
you would diverge
zou divergeren
he/she/it would diverge
zouden divergeren
we would diverge
zouden divergeren
you all would diverge
zouden divergeren
they would diverge
Subjunctive mood
divergere
I diverge
divergere
you diverge
divergere
he/she/it diverge
divergere
we diverge
divergere
you all diverge
divergere
they diverge
Past perfect tense
had gedivergeerd
I had diverged
had gedivergeerd
you had diverged
had gedivergeerd
he/she/it had diverged
hadden gedivergeerd
we had diverged
hadden gedivergeerd
you all had diverged
hadden gedivergeerd
they had diverged
Future perf.
zal gedivergeerd hebben
I will have diverged
zal gedivergeerd hebben
you will have diverged
zal gedivergeerd hebben
he/she/it will have diverged
zullen gedivergeerd hebben
we will have diverged
zullen gedivergeerd hebben
you all will have diverged
zullen gedivergeerd hebben
they will have diverged
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gedivergeerd hebben
I would have diverged
zou gedivergeerd hebben
you would have diverged
zou gedivergeerd hebben
he/she/it would have diverged
zouden gedivergeerd hebben
we would have diverged
zouden gedivergeerd hebben
you all would have diverged
zouden gedivergeerd hebben
they would have diverged
Du
Ihr
Imperative mood
divergeer
diverge
divergeert
diverge

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

diverteren
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

deelnemen
participate
dichtsnoeren
close cords
discrediteren
discredit
disfunctioneren
dysfunction
distilleren
distill
distribueren
distill
diversifiëren
diversify
domesticeren
do
domineren
dominate
doodgooien
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'diverge':

None found.
Learning languages?