Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Declameren (to declaim) conjugation

Dutch
1 examples
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
declameer
declameert
declameert
declameren
declameren
declameren
Present perfect tense
heb gedeclameerd
hebt gedeclameerd
heeft gedeclameerd
hebben gedeclameerd
hebben gedeclameerd
hebben gedeclameerd
Past tense
declameerde
declameerde
declameerde
declameerden
declameerden
declameerden
Future tense
zal declameren
zult declameren
zal declameren
zullen declameren
zullen declameren
zullen declameren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou declameren
zou declameren
zou declameren
zouden declameren
zouden declameren
zouden declameren
Subjunctive mood
declamere
declamere
declamere
declamere
declamere
declamere
Past perfect tense
had gedeclameerd
had gedeclameerd
had gedeclameerd
hadden gedeclameerd
hadden gedeclameerd
hadden gedeclameerd
Future perf.
zal gedeclameerd hebben
zal gedeclameerd hebben
zal gedeclameerd hebben
zullen gedeclameerd hebben
zullen gedeclameerd hebben
zullen gedeclameerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gedeclameerd hebben
zou gedeclameerd hebben
zou gedeclameerd hebben
zouden gedeclameerd hebben
zouden gedeclameerd hebben
zouden gedeclameerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
declameer
declameert

Examples of declameren

Example in DutchTranslation in English
Mijn bedoeling is... om met ongeëmotioneerde stem de volgende plechtige koude regels te declameren.I intend to declaim in an unemotional voice the following solemn, cold lines

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

declareren
declaim
declineren
declaim
exclameren
exclaim
reclameren
claim

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'declaim':

None found.