Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Debiteren (to debit) conjugation

Dutch
1 examples
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
debiteer
debiteert
debiteert
debiteren
debiteren
debiteren
Present perfect tense
heb gedebiteerd
hebt gedebiteerd
heeft gedebiteerd
hebben gedebiteerd
hebben gedebiteerd
hebben gedebiteerd
Past tense
debiteerde
debiteerde
debiteerde
debiteerden
debiteerden
debiteerden
Future tense
zal debiteren
zult debiteren
zal debiteren
zullen debiteren
zullen debiteren
zullen debiteren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou debiteren
zou debiteren
zou debiteren
zouden debiteren
zouden debiteren
zouden debiteren
Subjunctive mood
debitere
debitere
debitere
debitere
debitere
debitere
Past perfect tense
had gedebiteerd
had gedebiteerd
had gedebiteerd
hadden gedebiteerd
hadden gedebiteerd
hadden gedebiteerd
Future perf.
zal gedebiteerd hebben
zal gedebiteerd hebben
zal gedebiteerd hebben
zullen gedebiteerd hebben
zullen gedebiteerd hebben
zullen gedebiteerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gedebiteerd hebben
zou gedebiteerd hebben
zou gedebiteerd hebben
zouden gedebiteerd hebben
zouden gedebiteerd hebben
zouden gedebiteerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
debiteer
debiteert

Examples of debiteren

Example in DutchTranslation in English
Spel je zo 'gedebiteerd'?ls that how you spell debited?

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

debuteren
debut
denoteren
denote
deputeren
depute

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

confronteren
confront
coveren
retread
culpabiliseren
do
darren
do
daveren
thunder
dealen
deal
debatteren
debate
deblokkeren
unblock
defibrilleren
defibrillate
degraderen
degrade

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'debit':

None found.