Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Debarkeren (to disembark) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
debarkeer
debarkeert
debarkeert
debarkeren
debarkeren
debarkeren
Present perfect tense
heb gedebarkeerd
hebt gedebarkeerd
heeft gedebarkeerd
hebben gedebarkeerd
hebben gedebarkeerd
hebben gedebarkeerd
Past tense
debarkeerde
debarkeerde
debarkeerde
debarkeerden
debarkeerden
debarkeerden
Future tense
zal debarkeren
zult debarkeren
zal debarkeren
zullen debarkeren
zullen debarkeren
zullen debarkeren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou debarkeren
zou debarkeren
zou debarkeren
zouden debarkeren
zouden debarkeren
zouden debarkeren
Subjunctive mood
debarkere
debarkere
debarkere
debarkere
debarkere
debarkere
Past perfect tense
had gedebarkeerd
had gedebarkeerd
had gedebarkeerd
hadden gedebarkeerd
hadden gedebarkeerd
hadden gedebarkeerd
Future perf.
zal gedebarkeerd hebben
zal gedebarkeerd hebben
zal gedebarkeerd hebben
zullen gedebarkeerd hebben
zullen gedebarkeerd hebben
zullen gedebarkeerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gedebarkeerd hebben
zou gedebarkeerd hebben
zou gedebarkeerd hebben
zouden gedebarkeerd hebben
zouden gedebarkeerd hebben
zouden gedebarkeerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
debarkeer
debarkeert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

debatteren
debate
embarkeren
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'disembark':

None found.