Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Commuteren (to commute) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
commuteer
commuteert
commuteert
commuteren
commuteren
commuteren
Present perfect tense
heb gecommuteerd
hebt gecommuteerd
heeft gecommuteerd
hebben gecommuteerd
hebben gecommuteerd
hebben gecommuteerd
Past tense
commuteerde
commuteerde
commuteerde
commuteerden
commuteerden
commuteerden
Future tense
zal commuteren
zult commuteren
zal commuteren
zullen commuteren
zullen commuteren
zullen commuteren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou commuteren
zou commuteren
zou commuteren
zouden commuteren
zouden commuteren
zouden commuteren
Subjunctive mood
commutere
commutere
commutere
commutere
commutere
commutere
Past perfect tense
had gecommuteerd
had gecommuteerd
had gecommuteerd
hadden gecommuteerd
hadden gecommuteerd
hadden gecommuteerd
Future perf.
zal gecommuteerd hebben
zal gecommuteerd hebben
zal gecommuteerd hebben
zullen gecommuteerd hebben
zullen gecommuteerd hebben
zullen gecommuteerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gecommuteerd hebben
zou gecommuteerd hebben
zou gecommuteerd hebben
zouden gecommuteerd hebben
zouden gecommuteerd hebben
zouden gecommuteerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
commuteer
commuteert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

competeren
compensate
computeren
work at the computer

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'commute':

None found.