Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Bijplussen (to do) conjugation

Dutch

Conjugation of bijplussen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
plus bij
I do
plust bij
you do
plust bij
he/she/it does
plussen bij
we do
plussen bij
you all do
plussen bij
they do
Present perfect tense
heb bijgeplust
I have done
hebt bijgeplust
you have done
heeft bijgeplust
he/she/it has done
hebben bijgeplust
we have done
hebben bijgeplust
you all have done
hebben bijgeplust
they have done
Past tense
pluste bij
I did
pluste bij
you did
pluste bij
he/she/it did
plusten bij
we did
plusten bij
you all did
plusten bij
they did
Future tense
zal bijplussen
I will do
zult bijplussen
you will do
zal bijplussen
he/she/it will do
zullen bijplussen
we will do
zullen bijplussen
you all will do
zullen bijplussen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou bijplussen
I would do
zou bijplussen
you would do
zou bijplussen
he/she/it would do
zouden bijplussen
we would do
zouden bijplussen
you all would do
zouden bijplussen
they would do
Subjunctive mood
plusse bij
I do
plusse bij
you do
plusse bij
he/she/it do
plusse bij
we do
plusse bij
you all do
plusse bij
they do
Past perfect tense
had bijgeplust
I had done
had bijgeplust
you had done
had bijgeplust
he/she/it had done
hadden bijgeplust
we had done
hadden bijgeplust
you all had done
hadden bijgeplust
they had done
Future perf.
zal bijgeplust hebben
I will have done
zal bijgeplust hebben
you will have done
zal bijgeplust hebben
he/she/it will have done
zullen bijgeplust hebben
we will have done
zullen bijgeplust hebben
you all will have done
zullen bijgeplust hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou bijgeplust hebben
I would have done
zou bijgeplust hebben
you would have done
zou bijgeplust hebben
he/she/it would have done
zouden bijgeplust hebben
we would have done
zouden bijgeplust hebben
you all would have done
zouden bijgeplust hebben
they would have done
Present bijzin tense
bijplus
I do
bijplust
you do
bijplust
he/she/it does
bijplussen
we do
bijplussen
you all do
bijplussen
they do
Past bijzin tense
bijpluste
I did
bijpluste
you did
bijpluste
he/she/it did
bijplusten
we did
bijplusten
you all did
bijplusten
they did
Future bijzin tense
zal bijplussen
I will do
zult bijplussen
you will do
zal bijplussen
he/she/it will do
zullen bijplussen
we will do
zullen bijplussen
you all will do
zullen bijplussen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou bijplussen
I would do
zou bijplussen
you would do
zou bijplussen
he/she/it would do
zouden bijplussen
we would do
zouden bijplussen
you all would do
zouden bijplussen
they would do
Subjunctive bijzin mood
bijplusse
I do
bijplusse
you do
bijplusse
he/she/it do
bijplusse
we do
bijplusse
you all do
bijplusse
they do
Du
Ihr
Imperative mood
plus bij
do
plust bij
do

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

bijklussen
moonlight

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

bezorgen
deliver
bijeenlopen
walk together
bijeenvoegen
aggregate
bijeenzitten
sit together
bijkopen
buy more
bijliggen
hove
bijpleisteren
do
bijpompen
do
bijstrijken
do
bijtellen
bite up

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.