Bijleggen (to augment) conjugation

Dutch

Conjugation of bijleggen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
leg bij
I augment
legt bij
you augment
legt bij
he/she/it augments
leggen bij
we augment
leggen bij
you all augment
leggen bij
they augment
Present perfect tense
heb bijgelegd
I have augmented
hebt bijgelegd
you have augmented
heeft bijgelegd
he/she/it has augmented
hebben bijgelegd
we have augmented
hebben bijgelegd
you all have augmented
hebben bijgelegd
they have augmented
Past tense
legde bij
I augmented
legde bij
you augmented
legde bij
he/she/it augmented
legden bij
we augmented
legden bij
you all augmented
legden bij
they augmented
Future tense
zal bijleggen
I will augment
zult bijleggen
you will augment
zal bijleggen
he/she/it will augment
zullen bijleggen
we will augment
zullen bijleggen
you all will augment
zullen bijleggen
they will augment
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou bijleggen
I would augment
zou bijleggen
you would augment
zou bijleggen
he/she/it would augment
zouden bijleggen
we would augment
zouden bijleggen
you all would augment
zouden bijleggen
they would augment
Subjunctive mood
legge bij
I augment
legge bij
you augment
legge bij
he/she/it augment
legge bij
we augment
legge bij
you all augment
legge bij
they augment
Past perfect tense
had bijgelegd
I had augmented
had bijgelegd
you had augmented
had bijgelegd
he/she/it had augmented
hadden bijgelegd
we had augmented
hadden bijgelegd
you all had augmented
hadden bijgelegd
they had augmented
Future perf.
zal bijgelegd hebben
I will have augmented
zal bijgelegd hebben
you will have augmented
zal bijgelegd hebben
he/she/it will have augmented
zullen bijgelegd hebben
we will have augmented
zullen bijgelegd hebben
you all will have augmented
zullen bijgelegd hebben
they will have augmented
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou bijgelegd hebben
I would have augmented
zou bijgelegd hebben
you would have augmented
zou bijgelegd hebben
he/she/it would have augmented
zouden bijgelegd hebben
we would have augmented
zouden bijgelegd hebben
you all would have augmented
zouden bijgelegd hebben
they would have augmented
Present bijzin tense
bijleg
I augment
bijlegt
you augment
bijlegt
he/she/it augments
bijleggen
we augment
bijleggen
you all augment
bijleggen
they augment
Past bijzin tense
bijlegde
I augmented
bijlegde
you augmented
bijlegde
he/she/it augmented
bijlegden
we augmented
bijlegden
you all augmented
bijlegden
they augmented
Future bijzin tense
zal bijleggen
I will augment
zult bijleggen
you will augment
zal bijleggen
he/she/it will augment
zullen bijleggen
we will augment
zullen bijleggen
you all will augment
zullen bijleggen
they will augment
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou bijleggen
I would augment
zou bijleggen
you would augment
zou bijleggen
he/she/it would augment
zouden bijleggen
we would augment
zouden bijleggen
you all would augment
zouden bijleggen
they would augment
Subjunctive bijzin mood
bijlegge
I augment
bijlegge
you augment
bijlegge
he/she/it augment
bijlegge
we augment
bijlegge
you all augment
bijlegge
they augment
Du
Ihr
Imperative mood
leg bij
augment
legt bij
augment

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

bijliggen
hove

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'augment':

None found.
Learning languages?