Betrouwen (to trust) conjugation

Dutch
10 examples

Conjugation of betrouwen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
betrouw
I trust
betrouwt
you trust
betrouwt
he/she/it trusts
betrouwen
we trust
betrouwen
you all trust
betrouwen
they trust
Present perfect tense
heb betrouwd
I have trusted
hebt betrouwd
you have trusted
heeft betrouwd
he/she/it has trusted
hebben betrouwd
we have trusted
hebben betrouwd
you all have trusted
hebben betrouwd
they have trusted
Past tense
betrouwde
I trusted
betrouwde
you trusted
betrouwde
he/she/it trusted
betrouwden
we trusted
betrouwden
you all trusted
betrouwden
they trusted
Future tense
zal betrouwen
I will trust
zult betrouwen
you will trust
zal betrouwen
he/she/it will trust
zullen betrouwen
we will trust
zullen betrouwen
you all will trust
zullen betrouwen
they will trust
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou betrouwen
I would trust
zou betrouwen
you would trust
zou betrouwen
he/she/it would trust
zouden betrouwen
we would trust
zouden betrouwen
you all would trust
zouden betrouwen
they would trust
Subjunctive mood
betrouwe
I trust
betrouwe
you trust
betrouwe
he/she/it trust
betrouwe
we trust
betrouwe
you all trust
betrouwe
they trust
Past perfect tense
had betrouwd
I had trusted
had betrouwd
you had trusted
had betrouwd
he/she/it had trusted
hadden betrouwd
we had trusted
hadden betrouwd
you all had trusted
hadden betrouwd
they had trusted
Future perf.
zal betrouwd hebben
I will have trusted
zal betrouwd hebben
you will have trusted
zal betrouwd hebben
he/she/it will have trusted
zullen betrouwd hebben
we will have trusted
zullen betrouwd hebben
you all will have trusted
zullen betrouwd hebben
they will have trusted
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou betrouwd hebben
I would have trusted
zou betrouwd hebben
you would have trusted
zou betrouwd hebben
he/she/it would have trusted
zouden betrouwd hebben
we would have trusted
zouden betrouwd hebben
you all would have trusted
zouden betrouwd hebben
they would have trusted
Du
Ihr
Imperative mood
betrouw
trust
betrouwt
trust

Examples of betrouwen

Example in DutchTranslation in English
Deze boter is waarschijnlijk niet meer te betrouwen... of deze losse bananen...I guess there's no trusting this butter now... or the loose bananas...
Gij, Heer, Gij waart mijn hoop, mijn betrouwen van dat ik jong was.For Thou art my hope, Lord God. Thou art my trust for my youth...
Hij zal u dekken met Zijn vlerken, en onder Zijn vleugelen zult gij betrouwen;"He shall cover thee with his feathers, and under his wings shalt thou trust:
Omdat de Britten altijd te betrouwen waren.Because the British have proved so trustworthy.
Sluw, ontrouw, en bovenal, niet te betrouwen.Wicked, disloyal and above all, untrustworthy.
Ik betrouw erop.l trust we are.
Ik betrouw hen niet, dus ik wil weten wie het is, want als zij hem niet vervolgen, zorg ik dat gerechtigheid zal geschieden.I don't trust those clowns not to screw it up, so I want to find out who it is, so when the DA decides not to pursue it, I can make sure that justice gets served.
Ik betrouw je.- I trust you.
Het lijkt alsof je mij steeds minder betrouwt.You seem to trust me less.
Een tak van de US regering, betrouwd met de veiligheid van ons allen?A branch of the United States government, Entrusted with the safety of us all?

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

introuwen
intros

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

besparen
save
bestelen
rob
bestraffen
punish
betegelen
tile
betrekken
concern
betreuren
deplore
betten
bathe
beven
tremble
bevestigen
affirm
bevochtigen
moisten

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'trust':

None found.
Learning languages?