Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Betitelen (to qualify) conjugation

Dutch
1 examples

Conjugation of betitelen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
betitel
I qualify
betitelt
you qualify
betitelt
he/she/it qualifies
betitelen
we qualify
betitelen
you all qualify
betitelen
they qualify
Present perfect tense
heb betiteld
I have qualified
hebt betiteld
you have qualified
heeft betiteld
he/she/it has qualified
hebben betiteld
we have qualified
hebben betiteld
you all have qualified
hebben betiteld
they have qualified
Past tense
betitelde
I qualified
betitelde
you qualified
betitelde
he/she/it qualified
betitelden
we qualified
betitelden
you all qualified
betitelden
they qualified
Future tense
zal betitelen
I will qualify
zult betitelen
you will qualify
zal betitelen
he/she/it will qualify
zullen betitelen
we will qualify
zullen betitelen
you all will qualify
zullen betitelen
they will qualify
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou betitelen
I would qualify
zou betitelen
you would qualify
zou betitelen
he/she/it would qualify
zouden betitelen
we would qualify
zouden betitelen
you all would qualify
zouden betitelen
they would qualify
Subjunctive mood
betitele
I qualify
betitele
you qualify
betitele
he/she/it qualify
betitele
we qualify
betitele
you all qualify
betitele
they qualify
Past perfect tense
had betiteld
I had qualified
had betiteld
you had qualified
had betiteld
he/she/it had qualified
hadden betiteld
we had qualified
hadden betiteld
you all had qualified
hadden betiteld
they had qualified
Future perf.
zal betiteld hebben
I will have qualified
zal betiteld hebben
you will have qualified
zal betiteld hebben
he/she/it will have qualified
zullen betiteld hebben
we will have qualified
zullen betiteld hebben
you all will have qualified
zullen betiteld hebben
they will have qualified
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou betiteld hebben
I would have qualified
zou betiteld hebben
you would have qualified
zou betiteld hebben
he/she/it would have qualified
zouden betiteld hebben
we would have qualified
zouden betiteld hebben
you all would have qualified
zouden betiteld hebben
they would have qualified
Du
Ihr
Imperative mood
betitel
qualify
betitelt
qualify

Examples of betitelen

Example in DutchTranslation in English
Ik weet dat er van ons gelijk betiteld zijn... door stand en door afstamming, voor de titel van koning.I'm aware they're a few of us equally qualified, by rank and by blood, for the title of the king.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

bepotelen
grope
betegelen
tile

Similar but longer

betittelen
do

Random

benijden
envy
beschouwen
consider
bespatten
splash
besuikeren
do
betichten
accuse
betingelen
do
betittelen
do
betraliën
do
beugelen
do
beven
tremble

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'qualify':

None found.