Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Beredderen (to arrange) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
beredder
bereddert
bereddert
beredderen
beredderen
beredderen
Present perfect tense
heb beredderd
hebt beredderd
heeft beredderd
hebben beredderd
hebben beredderd
hebben beredderd
Past tense
beredderde
beredderde
beredderde
beredderden
beredderden
beredderden
Future tense
zal beredderen
zult beredderen
zal beredderen
zullen beredderen
zullen beredderen
zullen beredderen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou beredderen
zou beredderen
zou beredderen
zouden beredderen
zouden beredderen
zouden beredderen
Subjunctive mood
bereddere
bereddere
bereddere
bereddere
bereddere
bereddere
Past perfect tense
had beredderd
had beredderd
had beredderd
hadden beredderd
hadden beredderd
hadden beredderd
Future perf.
zal beredderd hebben
zal beredderd hebben
zal beredderd hebben
zullen beredderd hebben
zullen beredderd hebben
zullen beredderd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou beredderd hebben
zou beredderd hebben
zou beredderd hebben
zouden beredderd hebben
zouden beredderd hebben
zouden beredderd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
beredder
bereddert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

bemodderen
muddy
beridderen
do
opredderen
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'arrange':

None found.