Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Bekorsten (to do) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
bekorst
bekorst
bekorst
bekorsten
bekorsten
bekorsten
Present perfect tense
heb bekorst
hebt bekorst
heeft bekorst
hebben bekorst
hebben bekorst
hebben bekorst
Past tense
bekorstte
bekorstte
bekorstte
bekorstten
bekorstten
bekorstten
Future tense
zal bekorsten
zult bekorsten
zal bekorsten
zullen bekorsten
zullen bekorsten
zullen bekorsten
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou bekorsten
zou bekorsten
zou bekorsten
zouden bekorsten
zouden bekorsten
zouden bekorsten
Subjunctive mood
bekorste
bekorste
bekorste
bekorste
bekorste
bekorste
Past perfect tense
had bekorst
had bekorst
had bekorst
hadden bekorst
hadden bekorst
hadden bekorst
Future perf.
zal bekorst hebben
zal bekorst hebben
zal bekorst hebben
zullen bekorst hebben
zullen bekorst hebben
zullen bekorst hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou bekorst hebben
zou bekorst hebben
zou bekorst hebben
zouden bekorst hebben
zouden bekorst hebben
zouden bekorst hebben
Du
Ihr
Imperative mood
bekorst
bekorst

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

afkorsten
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.