Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Beboteren (to do) conjugation

Dutch
1 examples
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
beboter
bebotert
bebotert
beboteren
beboteren
beboteren
Present perfect tense
heb beboterd
hebt beboterd
heeft beboterd
hebben beboterd
hebben beboterd
hebben beboterd
Past tense
beboterde
beboterde
beboterde
beboterden
beboterden
beboterden
Future tense
zal beboteren
zult beboteren
zal beboteren
zullen beboteren
zullen beboteren
zullen beboteren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou beboteren
zou beboteren
zou beboteren
zouden beboteren
zouden beboteren
zouden beboteren
Subjunctive mood
bebotere
bebotere
bebotere
bebotere
bebotere
bebotere
Past perfect tense
had beboterd
had beboterd
had beboterd
hadden beboterd
hadden beboterd
hadden beboterd
Future perf.
zal beboterd hebben
zal beboterd hebben
zal beboterd hebben
zullen beboterd hebben
zullen beboterd hebben
zullen beboterd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou beboterd hebben
zou beboterd hebben
zou beboterd hebben
zouden beboterd hebben
zouden beboterd hebben
zouden beboterd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
beboter
bebotert

Examples of beboteren

Example in DutchTranslation in English
Maar als het broodje in de oven ligt, ga ik de boel niet meer beboteren.But long story short, once there's a bun in the oven I don't feel the need to butter it.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

bewateren
water
saboteren
saber

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.