Argumenteren (to argue) conjugation

Dutch
19 examples

Conjugation of argumenteren

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
argumenteer
I argue
argumenteert
you argue
argumenteert
he/she/it argues
argumenteren
we argue
argumenteren
you all argue
argumenteren
they argue
Present perfect tense
heb geargumenteerd
I have argued
hebt geargumenteerd
you have argued
heeft geargumenteerd
he/she/it has argued
hebben geargumenteerd
we have argued
hebben geargumenteerd
you all have argued
hebben geargumenteerd
they have argued
Past tense
argumenteerde
I argued
argumenteerde
you argued
argumenteerde
he/she/it argued
argumenteerden
we argued
argumenteerden
you all argued
argumenteerden
they argued
Future tense
zal argumenteren
I will argue
zult argumenteren
you will argue
zal argumenteren
he/she/it will argue
zullen argumenteren
we will argue
zullen argumenteren
you all will argue
zullen argumenteren
they will argue
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou argumenteren
I would argue
zou argumenteren
you would argue
zou argumenteren
he/she/it would argue
zouden argumenteren
we would argue
zouden argumenteren
you all would argue
zouden argumenteren
they would argue
Subjunctive mood
argumentere
I argue
argumentere
you argue
argumentere
he/she/it argue
argumentere
we argue
argumentere
you all argue
argumentere
they argue
Past perfect tense
had geargumenteerd
I had argued
had geargumenteerd
you had argued
had geargumenteerd
he/she/it had argued
hadden geargumenteerd
we had argued
hadden geargumenteerd
you all had argued
hadden geargumenteerd
they had argued
Future perf.
zal geargumenteerd hebben
I will have argued
zal geargumenteerd hebben
you will have argued
zal geargumenteerd hebben
he/she/it will have argued
zullen geargumenteerd hebben
we will have argued
zullen geargumenteerd hebben
you all will have argued
zullen geargumenteerd hebben
they will have argued
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geargumenteerd hebben
I would have argued
zou geargumenteerd hebben
you would have argued
zou geargumenteerd hebben
he/she/it would have argued
zouden geargumenteerd hebben
we would have argued
zouden geargumenteerd hebben
you all would have argued
zouden geargumenteerd hebben
they would have argued
Du
Ihr
Imperative mood
argumenteer
argue
argumenteert
argue

Examples of argumenteren

Example in DutchTranslation in English
- Bloedwraak. Je kunt argumenteren dat er bloedwraak is tussen Tomas en Hierra's families.You could argue there's a blood feud between Tomas' family and Hierra's family.
- Ik weet niet hoe ze in zijn bed belandde, maar als Harper van plan is te argumenteren dat ze elkaar zagen in de club.I don't know how she ended up in his bed, but if Harper's planning to argue that they hooked up at the club...
- Maar ze houdt van argumenteren over God.- but she loved to argue about God.
Alicia, Cary, kan maar één van jullie argumenteren?Uh, Alicia, Cary, could just one of you... - argue? - Thank you.
Als Williams echt niet wist dat hij David's biologische vader was tot vorig maand, dan kan jij argumenteren dat hij nooit de mogelijkheid kreeg om van zijn ouderlijke rechten afstand te doen.If Williams really didn't know he was David's biological father until last month, he could argue Meaning that he could take David away from us?
Ik argumenteer niet!I won't argue with you.
Waarom anders, argumenteer je dan met jezelf?Why else would you argue with yourself?
Ik wil dat hij zijn punt argumenteert.I want him to argue his point.
Waarvoor, als mijn geheugen me niet in de steek laat, de aanklager argumenteert : 'Wanneer een man zich zo laatdunkend kan uitlaten' 'over ons verdomde militaristische verleden,' 'waar is hij dan nog niet allemaal toe in staat? 'For which thought, if memory serves, the Prosecution argues, ...if a man can be so scathing about our bloodied militaristic past, ...what is he not capable of?
Ze leeft voor haar kinderen ongeacht hoeveel zij met ze argumenteert.She lives for her children, no matter how she argues with them.
want als je juist argumenteert, kun je het nooit fout hebben.'Cause ifyou argue correctly, you're neverwrong.
De moordenaar heeft geargumenteerd met haar voor de uithaal.Hey, our perp may have argued with her Before he took that swing.
Goed geargumenteerd.Well argued.
Nee, ik zeg zonder die DNA, hadden wij geargumenteerd dat hij daar zelfs niet was.No, I'm saying that without the DNA, I would have argued that he wasn't even there.
Toch is het goed geschreven, goed geargumenteerd.This is well-written, well-argued.
Albert argumenteerde dat het concept van materie gelijk aan energie, en andersom meer alomtegenwoordig was dan we ons kunnen veronderstellen.Albert argued that the concept of matter equaling energy, and vice versa, was far more ubiquitous than any of us could have imagined.
Debatteerden en argumenteerden- Debated and argued - [Barking]
Samen stelden zij een reeks van rapporten op die argumenteerden dat de Geneefse Conventie... niet van toepassing was op terreur verdachten.Together, they drafted a series of reported that argued ... that the Geneva Convention does not protecting suspected terrorists.
Wij argumenteerden.We argued.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

beargumenteren
argue

Random

ageren
act
alkyleren
alkylate
animeren
encourage
antidateren
antedate
approvianderen
cater
arceren
hatch
aren
do
argwanen
do
authentiseren
authenticate
back-uppen
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'argue':

None found.
Learning languages?