Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Alloceren (to allocate) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
alloceer
alloceert
alloceert
alloceren
alloceren
alloceren
Present perfect tense
heb gealloceerd
hebt gealloceerd
heeft gealloceerd
hebben gealloceerd
hebben gealloceerd
hebben gealloceerd
Past tense
alloceerde
alloceerde
alloceerde
alloceerden
alloceerden
alloceerden
Future tense
zal alloceren
zult alloceren
zal alloceren
zullen alloceren
zullen alloceren
zullen alloceren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou alloceren
zou alloceren
zou alloceren
zouden alloceren
zouden alloceren
zouden alloceren
Subjunctive mood
allocere
allocere
allocere
allocere
allocere
allocere
Past perfect tense
had gealloceerd
had gealloceerd
had gealloceerd
hadden gealloceerd
hadden gealloceerd
hadden gealloceerd
Future perf.
zal gealloceerd hebben
zal gealloceerd hebben
zal gealloceerd hebben
zullen gealloceerd hebben
zullen gealloceerd hebben
zullen gealloceerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gealloceerd hebben
zou gealloceerd hebben
zou gealloceerd hebben
zouden gealloceerd hebben
zouden gealloceerd hebben
zouden gealloceerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
alloceer
alloceert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

alluderen
allocate

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

afzitten
do
afzomen
hem finishing
agioteren
speculate
alfabetiseren
alphabetize
allitereren
alliterate
allittereren
do
alluderen
allocate
amortiseren
amortise
anatomiseren
do
après-skiën
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'allocate':

None found.