Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Aggregeren (to do) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
aggregeer
aggregeert
aggregeert
aggregeren
aggregeren
aggregeren
Present perfect tense
heb geaggregeerd
hebt geaggregeerd
heeft geaggregeerd
hebben geaggregeerd
hebben geaggregeerd
hebben geaggregeerd
Past tense
aggregeerde
aggregeerde
aggregeerde
aggregeerden
aggregeerden
aggregeerden
Future tense
zal aggregeren
zult aggregeren
zal aggregeren
zullen aggregeren
zullen aggregeren
zullen aggregeren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou aggregeren
zou aggregeren
zou aggregeren
zouden aggregeren
zouden aggregeren
zouden aggregeren
Subjunctive mood
aggregere
aggregere
aggregere
aggregere
aggregere
aggregere
Past perfect tense
had geaggregeerd
had geaggregeerd
had geaggregeerd
hadden geaggregeerd
hadden geaggregeerd
hadden geaggregeerd
Future perf.
zal geaggregeerd hebben
zal geaggregeerd hebben
zal geaggregeerd hebben
zullen geaggregeerd hebben
zullen geaggregeerd hebben
zullen geaggregeerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geaggregeerd hebben
zou geaggregeerd hebben
zou geaggregeerd hebben
zouden geaggregeerd hebben
zouden geaggregeerd hebben
zouden geaggregeerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
aggregeer
aggregeert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

segregeren
segregate

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

afwisselen
alternate
afzabberen
do
afzanden
do
afzijgen
do
agglutineren
do
agioteren
speculate
alluderen
allocate
amoveren
decommission
amplificeren
amplify
annoteren
annotate

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.