Afsnuffelen (to do) conjugation

Dutch
1 examples

Conjugation of afsnuffelen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
snuffel af
I do
snuffelt af
you do
snuffelt af
he/she/it does
snuffelen af
we do
snuffelen af
you all do
snuffelen af
they do
Present perfect tense
heb afgesnuffeld
I have done
hebt afgesnuffeld
you have done
heeft afgesnuffeld
he/she/it has done
hebben afgesnuffeld
we have done
hebben afgesnuffeld
you all have done
hebben afgesnuffeld
they have done
Past tense
snuffelde af
I did
snuffelde af
you did
snuffelde af
he/she/it did
snuffelden af
we did
snuffelden af
you all did
snuffelden af
they did
Future tense
zal afsnuffelen
I will do
zult afsnuffelen
you will do
zal afsnuffelen
he/she/it will do
zullen afsnuffelen
we will do
zullen afsnuffelen
you all will do
zullen afsnuffelen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou afsnuffelen
I would do
zou afsnuffelen
you would do
zou afsnuffelen
he/she/it would do
zouden afsnuffelen
we would do
zouden afsnuffelen
you all would do
zouden afsnuffelen
they would do
Subjunctive mood
snuffele af
I do
snuffele af
you do
snuffele af
he/she/it do
snuffele af
we do
snuffele af
you all do
snuffele af
they do
Past perfect tense
had afgesnuffeld
I had done
had afgesnuffeld
you had done
had afgesnuffeld
he/she/it had done
hadden afgesnuffeld
we had done
hadden afgesnuffeld
you all had done
hadden afgesnuffeld
they had done
Future perf.
zal afgesnuffeld hebben
I will have done
zal afgesnuffeld hebben
you will have done
zal afgesnuffeld hebben
he/she/it will have done
zullen afgesnuffeld hebben
we will have done
zullen afgesnuffeld hebben
you all will have done
zullen afgesnuffeld hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou afgesnuffeld hebben
I would have done
zou afgesnuffeld hebben
you would have done
zou afgesnuffeld hebben
he/she/it would have done
zouden afgesnuffeld hebben
we would have done
zouden afgesnuffeld hebben
you all would have done
zouden afgesnuffeld hebben
they would have done
Present bijzin tense
afsnuffel
I do
afsnuffelt
you do
afsnuffelt
he/she/it does
afsnuffelen
we do
afsnuffelen
you all do
afsnuffelen
they do
Past bijzin tense
afsnuffelde
I did
afsnuffelde
you did
afsnuffelde
he/she/it did
afsnuffelden
we did
afsnuffelden
you all did
afsnuffelden
they did
Future bijzin tense
zal afsnuffelen
I will do
zult afsnuffelen
you will do
zal afsnuffelen
he/she/it will do
zullen afsnuffelen
we will do
zullen afsnuffelen
you all will do
zullen afsnuffelen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou afsnuffelen
I would do
zou afsnuffelen
you would do
zou afsnuffelen
he/she/it would do
zouden afsnuffelen
we would do
zouden afsnuffelen
you all would do
zouden afsnuffelen
they would do
Subjunctive bijzin mood
afsnuffele
I do
afsnuffele
you do
afsnuffele
he/she/it do
afsnuffele
we do
afsnuffele
you all do
afsnuffele
they do
Du
Ihr
Imperative mood
snuffel af
do
snuffelt af
do

Examples of afsnuffelen

Example in DutchTranslation in English
Maar hij wil niets met mij doen, hij wil jouw kont afsnuffelen.But that dog doesn't want anything to do with me, he wants to sniff your ass.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

besnuffelen
muzzle
nasnuffelen
do
opsnuffelen
sniff

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

afruisen
do
afschansen
do
afschillen
peel
afsleuren
do
afslopen
do
afsluiten
do
afsnorren
do
afsnuiten
quarry
afsplinteren
spall
afstijgen
dismount

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.
Learning languages?