Cooljugator Logo Get a Dutch Tutor

afsmakken

to do

Looking for learning resources? Study with our courses! Get a full course →

Conjugation of afsmakken

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
smak af
I do
smakt af
you do
smakt af
he/she/it does
smakken af
we do
smakken af
you all do
smakken af
they do
Present perfect tense
heb afgesmakt
I have done
hebt afgesmakt
you have done
heeft afgesmakt
he/she/it has done
hebben afgesmakt
we have done
hebben afgesmakt
you all have done
hebben afgesmakt
they have done
Past tense
smakte af
I did
smakte af
you did
smakte af
he/she/it did
smakten af
we did
smakten af
you all did
smakten af
they did
Future tense
zal afsmakken
I will do
zult afsmakken
you will do
zal afsmakken
he/she/it will do
zullen afsmakken
we will do
zullen afsmakken
you all will do
zullen afsmakken
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou afsmakken
I would do
zou afsmakken
you would do
zou afsmakken
he/she/it would do
zouden afsmakken
we would do
zouden afsmakken
you all would do
zouden afsmakken
they would do
Subjunctive mood
smakke af
I do
smakke af
you do
smakke af
he/she/it do
smakke af
we do
smakke af
you all do
smakke af
they do
Past perfect tense
had afgesmakt
I had done
had afgesmakt
you had done
had afgesmakt
he/she/it had done
hadden afgesmakt
we had done
hadden afgesmakt
you all had done
hadden afgesmakt
they had done
Future perf.
zal afgesmakt hebben
I will have done
zal afgesmakt hebben
you will have done
zal afgesmakt hebben
he/she/it will have done
zullen afgesmakt hebben
we will have done
zullen afgesmakt hebben
you all will have done
zullen afgesmakt hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou afgesmakt hebben
I would have done
zou afgesmakt hebben
you would have done
zou afgesmakt hebben
he/she/it would have done
zouden afgesmakt hebben
we would have done
zouden afgesmakt hebben
you all would have done
zouden afgesmakt hebben
they would have done
Present bijzin tense
afsmak
I do
afsmakt
you do
afsmakt
he/she/it does
afsmakken
we do
afsmakken
you all do
afsmakken
they do
Past bijzin tense
afsmakte
I did
afsmakte
you did
afsmakte
he/she/it did
afsmakten
we did
afsmakten
you all did
afsmakten
they did
Future bijzin tense
zal afsmakken
I will do
zult afsmakken
you will do
zal afsmakken
he/she/it will do
zullen afsmakken
we will do
zullen afsmakken
you all will do
zullen afsmakken
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou afsmakken
I would do
zou afsmakken
you would do
zou afsmakken
he/she/it would do
zouden afsmakken
we would do
zouden afsmakken
you all would do
zouden afsmakken
they would do
Subjunctive bijzin mood
afsmakke
I do
afsmakke
you do
afsmakke
he/she/it do
afsmakke
we do
afsmakke
you all do
afsmakke
they do
Du
Ihr
Imperative mood
smak af
do
smakt af
do

Further details about this page

LOCATION

RELATED PAGES