Afratelen (to do) conjugation

Dutch
1 examples

Conjugation of afratelen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
ratel af
I do
ratelt af
you do
ratelt af
he/she/it does
ratelen af
we do
ratelen af
you all do
ratelen af
they do
Present perfect tense
heb afgerateld
I have done
hebt afgerateld
you have done
heeft afgerateld
he/she/it has done
hebben afgerateld
we have done
hebben afgerateld
you all have done
hebben afgerateld
they have done
Past tense
ratelde af
I did
ratelde af
you did
ratelde af
he/she/it did
ratelden af
we did
ratelden af
you all did
ratelden af
they did
Future tense
zal afratelen
I will do
zult afratelen
you will do
zal afratelen
he/she/it will do
zullen afratelen
we will do
zullen afratelen
you all will do
zullen afratelen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou afratelen
I would do
zou afratelen
you would do
zou afratelen
he/she/it would do
zouden afratelen
we would do
zouden afratelen
you all would do
zouden afratelen
they would do
Subjunctive mood
ratele af
I do
ratele af
you do
ratele af
he/she/it do
ratele af
we do
ratele af
you all do
ratele af
they do
Past perfect tense
had afgerateld
I had done
had afgerateld
you had done
had afgerateld
he/she/it had done
hadden afgerateld
we had done
hadden afgerateld
you all had done
hadden afgerateld
they had done
Future perf.
zal afgerateld hebben
I will have done
zal afgerateld hebben
you will have done
zal afgerateld hebben
he/she/it will have done
zullen afgerateld hebben
we will have done
zullen afgerateld hebben
you all will have done
zullen afgerateld hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou afgerateld hebben
I would have done
zou afgerateld hebben
you would have done
zou afgerateld hebben
he/she/it would have done
zouden afgerateld hebben
we would have done
zouden afgerateld hebben
you all would have done
zouden afgerateld hebben
they would have done
Present bijzin tense
afratel
I do
afratelt
you do
afratelt
he/she/it does
afratelen
we do
afratelen
you all do
afratelen
they do
Past bijzin tense
afratelde
I did
afratelde
you did
afratelde
he/she/it did
afratelden
we did
afratelden
you all did
afratelden
they did
Future bijzin tense
zal afratelen
I will do
zult afratelen
you will do
zal afratelen
he/she/it will do
zullen afratelen
we will do
zullen afratelen
you all will do
zullen afratelen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou afratelen
I would do
zou afratelen
you would do
zou afratelen
he/she/it would do
zouden afratelen
we would do
zouden afratelen
you all would do
zouden afratelen
they would do
Subjunctive bijzin mood
afratele
I do
afratele
you do
afratele
he/she/it do
afratele
we do
afratele
you all do
afratele
they do
Du
Ihr
Imperative mood
ratel af
do
ratelt af
do

Examples of afratelen

Example in DutchTranslation in English
Je komt thuis, en alles wat ik doe is een lijst afratelen van dingen die kapot zijn.You come home, and all I do is rattle off a list of things that are broken.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

afrafelen
do
afregelen
adjust
afrepelen
ripple

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.
Learning languages?