Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Afhelpen (to rid) conjugation

Dutch
12 examples

Conjugation of afhelpen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
help af
I rid
helpt af
you rid
helpt af
he/she/it rids
helpen af
we rid
helpen af
you all rid
helpen af
they rid
Present perfect tense
heb afgeholpen
I have rid
hebt afgeholpen
you have rid
heeft afgeholpen
he/she/it has rid
hebben afgeholpen
we have rid
hebben afgeholpen
you all have rid
hebben afgeholpen
they have rid
Past tense
hielp af
I rid
hielp af
you rid
hielp af
he/she/it rid
hielpen af
we rid
hielpen af
you all rid
hielpen af
they rid
Future tense
zal afhelpen
I will rid
zult afhelpen
you will rid
zal afhelpen
he/she/it will rid
zullen afhelpen
we will rid
zullen afhelpen
you all will rid
zullen afhelpen
they will rid
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou afhelpen
I would rid
zou afhelpen
you would rid
zou afhelpen
he/she/it would rid
zouden afhelpen
we would rid
zouden afhelpen
you all would rid
zouden afhelpen
they would rid
Subjunctive mood
helpe af
I rid
helpe af
you rid
helpe af
he/she/it rid
helpe af
we rid
helpe af
you all rid
helpe af
they rid
Past perfect tense
had afgeholpen
I had rid
had afgeholpen
you had rid
had afgeholpen
he/she/it had rid
hadden afgeholpen
we had rid
hadden afgeholpen
you all had rid
hadden afgeholpen
they had rid
Future perf.
zal afgeholpen hebben
I will have rid
zal afgeholpen hebben
you will have rid
zal afgeholpen hebben
he/she/it will have rid
zullen afgeholpen hebben
we will have rid
zullen afgeholpen hebben
you all will have rid
zullen afgeholpen hebben
they will have rid
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou afgeholpen hebben
I would have rid
zou afgeholpen hebben
you would have rid
zou afgeholpen hebben
he/she/it would have rid
zouden afgeholpen hebben
we would have rid
zouden afgeholpen hebben
you all would have rid
zouden afgeholpen hebben
they would have rid
Present bijzin tense
afhelp
I rid
afhelpt
you rid
afhelpt
he/she/it rids
afhelpen
we rid
afhelpen
you all rid
afhelpen
they rid
Past bijzin tense
afhielp
I rid
afhielp
you rid
afhielp
he/she/it rid
afhielpen
we rid
afhielpen
you all rid
afhielpen
they rid
Future bijzin tense
zal afhelpen
I will rid
zult afhelpen
you will rid
zal afhelpen
he/she/it will rid
zullen afhelpen
we will rid
zullen afhelpen
you all will rid
zullen afhelpen
they will rid
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou afhelpen
I would rid
zou afhelpen
you would rid
zou afhelpen
he/she/it would rid
zouden afhelpen
we would rid
zouden afhelpen
you all would rid
zouden afhelpen
they would rid
Subjunctive bijzin mood
afhelpe
I rid
afhelpe
you rid
afhelpe
he/she/it rid
afhelpe
we rid
afhelpe
you all rid
afhelpe
they rid
Du
Ihr
Imperative mood
help af
rid
helpt af
rid

Examples of afhelpen

Example in DutchTranslation in English
- Ze gaat me van de stem afhelpen."She helps me get rid of the voice.
Data is niet op de brug, en daar komt hij niet zolang we hem niet van z'n probleem afhelpen.Data is not on the bridge and I don't think he will be until we find some way to address his problem.
Ik kan je niet van een verslaving afhelpen.Even I can't get rid of an addiction.
Ik kan je voor altijd van die stem afhelpen.I can help you get rid of the voice permanently.
Kan niemand me van dat machinegeweer afhelpen?Hey, can anybody get rid of that machine gun for me?
Om me te verbeteren, ik wil je vrouw, de lerares, om me te helpen af te raken van Lisa's vervangende lerares.To elaborate, I want your wife, the teacher, to help get rid of Lisa's substitute.
Hij die jullie Daniel noemen heeft ons verteld dat u ons van Ra hebt afgeholpen.We are told by the one that you call Daniel... that you are responsible for ridding us from Ra.
U hebt Cross niet van z'n schuldgevoel... afgeholpen. U hebt hem iets in het vooruitzicht gesteld.You know, you really didn't help Eric Cross get rid of his guilt, you just showed him a way to get rid of it.
We hebben het gehad over mijn verleden, de scheiding... .. en ze heeft me van mijn 'vinger pistolen' afgeholpen.We've been dealing with my past, my divorce... Oh! And she helped me get rid of my finger guns.
Stel dat ik het Hof van een probleem afhelp dat ze al heel lang dwarszit.What if I could rid... the Royal Court of a problem that has been bothering it for quite some time?
Hij wil dat jij hem van zijn last afhelpt zodat jij makkelijker bij zijn roedel kan komen.He wants you to get rid of his baggage, making it easier for you to join his pack.
Brian, bedankt dat je me van juf Emily afhielp.Hey, Brian, thanks for helping get rid of Miss Emily.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

afhappen
depend
afheffen
do
afhellen
droop
behelpen
make do
ophelpen
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'rid':

None found.