Cooljugator Logo Get a Dutch Tutor

affietsen

to do

Looking for learning resources? Study with our courses! Get a full course →

Conjugation of affietsen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
fiets af
I do
fietst af
you do
fietst af
he/she/it does
fietsen af
we do
fietsen af
you all do
fietsen af
they do
Present perfect tense
heb afgefietst
I have done
hebt afgefietst
you have done
heeft afgefietst
he/she/it has done
hebben afgefietst
we have done
hebben afgefietst
you all have done
hebben afgefietst
they have done
Past tense
fietste af
I did
fietste af
you did
fietste af
he/she/it did
fietsten af
we did
fietsten af
you all did
fietsten af
they did
Future tense
zal affietsen
I will do
zult affietsen
you will do
zal affietsen
he/she/it will do
zullen affietsen
we will do
zullen affietsen
you all will do
zullen affietsen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou affietsen
I would do
zou affietsen
you would do
zou affietsen
he/she/it would do
zouden affietsen
we would do
zouden affietsen
you all would do
zouden affietsen
they would do
Subjunctive mood
fietse af
I do
fietse af
you do
fietse af
he/she/it do
fietse af
we do
fietse af
you all do
fietse af
they do
Past perfect tense
had afgefietst
I had done
had afgefietst
you had done
had afgefietst
he/she/it had done
hadden afgefietst
we had done
hadden afgefietst
you all had done
hadden afgefietst
they had done
Future perf.
zal afgefietst hebben
I will have done
zal afgefietst hebben
you will have done
zal afgefietst hebben
he/she/it will have done
zullen afgefietst hebben
we will have done
zullen afgefietst hebben
you all will have done
zullen afgefietst hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou afgefietst hebben
I would have done
zou afgefietst hebben
you would have done
zou afgefietst hebben
he/she/it would have done
zouden afgefietst hebben
we would have done
zouden afgefietst hebben
you all would have done
zouden afgefietst hebben
they would have done
Present bijzin tense
affiets
I do
affietst
you do
affietst
he/she/it does
affietsen
we do
affietsen
you all do
affietsen
they do
Past bijzin tense
affietste
I did
affietste
you did
affietste
he/she/it did
affietsten
we did
affietsten
you all did
affietsten
they did
Future bijzin tense
zal affietsen
I will do
zult affietsen
you will do
zal affietsen
he/she/it will do
zullen affietsen
we will do
zullen affietsen
you all will do
zullen affietsen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou affietsen
I would do
zou affietsen
you would do
zou affietsen
he/she/it would do
zouden affietsen
we would do
zouden affietsen
you all would do
zouden affietsen
they would do
Subjunctive bijzin mood
affietse
I do
affietse
you do
affietse
he/she/it do
affietse
we do
affietse
you all do
affietse
they do
Du
Ihr
Imperative mood
fiets af
do
fietst af
do

Examples of affietsen

Ze haalde zelfs mijn fiets af.

She had even got my bike down.

Ik ben bang dat ik niet zo veel van fietsen af weet... behalve welke kleur ik leuk vind.

I'm afraid I do not know much bicycle off... Except what color I like.

Further details about this page

LOCATION

RELATED PAGES