Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Affecteren (to affect) conjugation

Dutch
2 examples
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
affecteer
affecteert
affecteert
affecteren
affecteren
affecteren
Present perfect tense
heb geaffecteerd
hebt geaffecteerd
heeft geaffecteerd
hebben geaffecteerd
hebben geaffecteerd
hebben geaffecteerd
Past tense
affecteerde
affecteerde
affecteerde
affecteerden
affecteerden
affecteerden
Future tense
zal affecteren
zult affecteren
zal affecteren
zullen affecteren
zullen affecteren
zullen affecteren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou affecteren
zou affecteren
zou affecteren
zouden affecteren
zouden affecteren
zouden affecteren
Subjunctive mood
affectere
affectere
affectere
affectere
affectere
affectere
Past perfect tense
had geaffecteerd
had geaffecteerd
had geaffecteerd
hadden geaffecteerd
hadden geaffecteerd
hadden geaffecteerd
Future perf.
zal geaffecteerd hebben
zal geaffecteerd hebben
zal geaffecteerd hebben
zullen geaffecteerd hebben
zullen geaffecteerd hebben
zullen geaffecteerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geaffecteerd hebben
zou geaffecteerd hebben
zou geaffecteerd hebben
zouden geaffecteerd hebben
zouden geaffecteerd hebben
zouden geaffecteerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
affecteer
affecteert

Examples of affecteren

Example in DutchTranslation in English
Ik vond het wel wat... geaffecteerd.It did seem a little affected.
In elk geval, deze vorm lijkt misschien formeel en wat geaffecteerd en zelfs bourgeois.In any case this register may seem formal and a bit affected and even bourgeois.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

infecteren
infect

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'affect':

None found.