Aanpezen (to do) conjugation

Dutch
1 examples

Conjugation of aanpezen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
pees aan
I do
peest aan
you do
peest aan
he/she/it does
pezen aan
we do
pezen aan
you all do
pezen aan
they do
Present perfect tense
heb aangepeesd
I have done
hebt aangepeesd
you have done
heeft aangepeesd
he/she/it has done
hebben aangepeesd
we have done
hebben aangepeesd
you all have done
hebben aangepeesd
they have done
Past tense
peesde aan
I did
peesde aan
you did
peesde aan
he/she/it did
peesden aan
we did
peesden aan
you all did
peesden aan
they did
Future tense
zal aanpezen
I will do
zult aanpezen
you will do
zal aanpezen
he/she/it will do
zullen aanpezen
we will do
zullen aanpezen
you all will do
zullen aanpezen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou aanpezen
I would do
zou aanpezen
you would do
zou aanpezen
he/she/it would do
zouden aanpezen
we would do
zouden aanpezen
you all would do
zouden aanpezen
they would do
Subjunctive mood
peze aan
I do
peze aan
you do
peze aan
he/she/it do
peze aan
we do
peze aan
you all do
peze aan
they do
Past perfect tense
had aangepeesd
I had done
had aangepeesd
you had done
had aangepeesd
he/she/it had done
hadden aangepeesd
we had done
hadden aangepeesd
you all had done
hadden aangepeesd
they had done
Future perf.
zal aangepeesd hebben
I will have done
zal aangepeesd hebben
you will have done
zal aangepeesd hebben
he/she/it will have done
zullen aangepeesd hebben
we will have done
zullen aangepeesd hebben
you all will have done
zullen aangepeesd hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou aangepeesd hebben
I would have done
zou aangepeesd hebben
you would have done
zou aangepeesd hebben
he/she/it would have done
zouden aangepeesd hebben
we would have done
zouden aangepeesd hebben
you all would have done
zouden aangepeesd hebben
they would have done
Present bijzin tense
aanpees
I do
aanpeest
you do
aanpeest
he/she/it does
aanpezen
we do
aanpezen
you all do
aanpezen
they do
Past bijzin tense
aanpeesde
I did
aanpeesde
you did
aanpeesde
he/she/it did
aanpeesden
we did
aanpeesden
you all did
aanpeesden
they did
Future bijzin tense
zal aanpezen
I will do
zult aanpezen
you will do
zal aanpezen
he/she/it will do
zullen aanpezen
we will do
zullen aanpezen
you all will do
zullen aanpezen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou aanpezen
I would do
zou aanpezen
you would do
zou aanpezen
he/she/it would do
zouden aanpezen
we would do
zouden aanpezen
you all would do
zouden aanpezen
they would do
Subjunctive bijzin mood
aanpeze
I do
aanpeze
you do
aanpeze
he/she/it do
aanpeze
we do
aanpeze
you all do
aanpeze
they do
Du
Ihr
Imperative mood
pees aan
do
peest aan
do

Examples of aanpezen

Example in DutchTranslation in English
Hij kon zijn mes enkele millimeters aanpassen en dan pezen aan de botten doorsnijden.He could've adjusted his instrument just a few millimeters and then cut through tendons to the bone. Which would've been faster and easier.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

aanpoten
hurry up
aanrazen
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.
Learning languages?