Aanhoesten (to do) conjugation

Dutch

Conjugation of aanhoesten

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
hoest aan
I do
hoest aan
you do
hoest aan
he/she/it does
hoesten aan
we do
hoesten aan
you all do
hoesten aan
they do
Present perfect tense
heb aangehoest
I have done
hebt aangehoest
you have done
heeft aangehoest
he/she/it has done
hebben aangehoest
we have done
hebben aangehoest
you all have done
hebben aangehoest
they have done
Past tense
hoestte aan
I did
hoestte aan
you did
hoestte aan
he/she/it did
hoestten aan
we did
hoestten aan
you all did
hoestten aan
they did
Future tense
zal aanhoesten
I will do
zult aanhoesten
you will do
zal aanhoesten
he/she/it will do
zullen aanhoesten
we will do
zullen aanhoesten
you all will do
zullen aanhoesten
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou aanhoesten
I would do
zou aanhoesten
you would do
zou aanhoesten
he/she/it would do
zouden aanhoesten
we would do
zouden aanhoesten
you all would do
zouden aanhoesten
they would do
Subjunctive mood
hoeste aan
I do
hoeste aan
you do
hoeste aan
he/she/it do
hoeste aan
we do
hoeste aan
you all do
hoeste aan
they do
Past perfect tense
had aangehoest
I had done
had aangehoest
you had done
had aangehoest
he/she/it had done
hadden aangehoest
we had done
hadden aangehoest
you all had done
hadden aangehoest
they had done
Future perf.
zal aangehoest hebben
I will have done
zal aangehoest hebben
you will have done
zal aangehoest hebben
he/she/it will have done
zullen aangehoest hebben
we will have done
zullen aangehoest hebben
you all will have done
zullen aangehoest hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou aangehoest hebben
I would have done
zou aangehoest hebben
you would have done
zou aangehoest hebben
he/she/it would have done
zouden aangehoest hebben
we would have done
zouden aangehoest hebben
you all would have done
zouden aangehoest hebben
they would have done
Present bijzin tense
aanhoest
I do
aanhoest
you do
aanhoest
he/she/it does
aanhoesten
we do
aanhoesten
you all do
aanhoesten
they do
Past bijzin tense
aanhoestte
I did
aanhoestte
you did
aanhoestte
he/she/it did
aanhoestten
we did
aanhoestten
you all did
aanhoestten
they did
Future bijzin tense
zal aanhoesten
I will do
zult aanhoesten
you will do
zal aanhoesten
he/she/it will do
zullen aanhoesten
we will do
zullen aanhoesten
you all will do
zullen aanhoesten
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou aanhoesten
I would do
zou aanhoesten
you would do
zou aanhoesten
he/she/it would do
zouden aanhoesten
we would do
zouden aanhoesten
you all would do
zouden aanhoesten
they would do
Subjunctive bijzin mood
aanhoeste
I do
aanhoeste
you do
aanhoeste
he/she/it do
aanhoeste
we do
aanhoeste
you all do
aanhoeste
they do
Du
Ihr
Imperative mood
hoest aan
do
hoest aan
do

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

aanroesten
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.
Learning languages?