Aangluren (to do) conjugation

Dutch

Conjugation of aangluren

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
gluur aan
I do
gluurt aan
you do
gluurt aan
he/she/it does
gluren aan
we do
gluren aan
you all do
gluren aan
they do
Present perfect tense
heb aangegluurd
I have done
hebt aangegluurd
you have done
heeft aangegluurd
he/she/it has done
hebben aangegluurd
we have done
hebben aangegluurd
you all have done
hebben aangegluurd
they have done
Past tense
gluurde aan
I did
gluurde aan
you did
gluurde aan
he/she/it did
gluurden aan
we did
gluurden aan
you all did
gluurden aan
they did
Future tense
zal aangluren
I will do
zult aangluren
you will do
zal aangluren
he/she/it will do
zullen aangluren
we will do
zullen aangluren
you all will do
zullen aangluren
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou aangluren
I would do
zou aangluren
you would do
zou aangluren
he/she/it would do
zouden aangluren
we would do
zouden aangluren
you all would do
zouden aangluren
they would do
Subjunctive mood
glure aan
I do
glure aan
you do
glure aan
he/she/it do
glure aan
we do
glure aan
you all do
glure aan
they do
Past perfect tense
had aangegluurd
I had done
had aangegluurd
you had done
had aangegluurd
he/she/it had done
hadden aangegluurd
we had done
hadden aangegluurd
you all had done
hadden aangegluurd
they had done
Future perf.
zal aangegluurd hebben
I will have done
zal aangegluurd hebben
you will have done
zal aangegluurd hebben
he/she/it will have done
zullen aangegluurd hebben
we will have done
zullen aangegluurd hebben
you all will have done
zullen aangegluurd hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou aangegluurd hebben
I would have done
zou aangegluurd hebben
you would have done
zou aangegluurd hebben
he/she/it would have done
zouden aangegluurd hebben
we would have done
zouden aangegluurd hebben
you all would have done
zouden aangegluurd hebben
they would have done
Present bijzin tense
aangluur
I do
aangluurt
you do
aangluurt
he/she/it does
aangluren
we do
aangluren
you all do
aangluren
they do
Past bijzin tense
aangluurde
I did
aangluurde
you did
aangluurde
he/she/it did
aangluurden
we did
aangluurden
you all did
aangluurden
they did
Future bijzin tense
zal aangluren
I will do
zult aangluren
you will do
zal aangluren
he/she/it will do
zullen aangluren
we will do
zullen aangluren
you all will do
zullen aangluren
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou aangluren
I would do
zou aangluren
you would do
zou aangluren
he/she/it would do
zouden aangluren
we would do
zouden aangluren
you all would do
zouden aangluren
they would do
Subjunctive bijzin mood
aanglure
I do
aanglure
you do
aanglure
he/she/it do
aanglure
we do
aanglure
you all do
aanglure
they do
Du
Ihr
Imperative mood
gluur aan
do
gluurt aan
do

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

aangieren
come roaring along
aansturen
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.
Learning languages?