Aanfietsen (to do) conjugation

Dutch
1 examples

Conjugation of aanfietsen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
fiets aan
I do
fietst aan
you do
fietst aan
he/she/it does
fietsen aan
we do
fietsen aan
you all do
fietsen aan
they do
Present perfect tense
heb aangefietst
I have done
hebt aangefietst
you have done
heeft aangefietst
he/she/it has done
hebben aangefietst
we have done
hebben aangefietst
you all have done
hebben aangefietst
they have done
Past tense
fietste aan
I did
fietste aan
you did
fietste aan
he/she/it did
fietsten aan
we did
fietsten aan
you all did
fietsten aan
they did
Future tense
zal aanfietsen
I will do
zult aanfietsen
you will do
zal aanfietsen
he/she/it will do
zullen aanfietsen
we will do
zullen aanfietsen
you all will do
zullen aanfietsen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou aanfietsen
I would do
zou aanfietsen
you would do
zou aanfietsen
he/she/it would do
zouden aanfietsen
we would do
zouden aanfietsen
you all would do
zouden aanfietsen
they would do
Subjunctive mood
fietse aan
I do
fietse aan
you do
fietse aan
he/she/it do
fietse aan
we do
fietse aan
you all do
fietse aan
they do
Past perfect tense
had aangefietst
I had done
had aangefietst
you had done
had aangefietst
he/she/it had done
hadden aangefietst
we had done
hadden aangefietst
you all had done
hadden aangefietst
they had done
Future perf.
zal aangefietst hebben
I will have done
zal aangefietst hebben
you will have done
zal aangefietst hebben
he/she/it will have done
zullen aangefietst hebben
we will have done
zullen aangefietst hebben
you all will have done
zullen aangefietst hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou aangefietst hebben
I would have done
zou aangefietst hebben
you would have done
zou aangefietst hebben
he/she/it would have done
zouden aangefietst hebben
we would have done
zouden aangefietst hebben
you all would have done
zouden aangefietst hebben
they would have done
Present bijzin tense
aanfiets
I do
aanfietst
you do
aanfietst
he/she/it does
aanfietsen
we do
aanfietsen
you all do
aanfietsen
they do
Past bijzin tense
aanfietste
I did
aanfietste
you did
aanfietste
he/she/it did
aanfietsten
we did
aanfietsten
you all did
aanfietsten
they did
Future bijzin tense
zal aanfietsen
I will do
zult aanfietsen
you will do
zal aanfietsen
he/she/it will do
zullen aanfietsen
we will do
zullen aanfietsen
you all will do
zullen aanfietsen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou aanfietsen
I would do
zou aanfietsen
you would do
zou aanfietsen
he/she/it would do
zouden aanfietsen
we would do
zouden aanfietsen
you all would do
zouden aanfietsen
they would do
Subjunctive bijzin mood
aanfietse
I do
aanfietse
you do
aanfietse
he/she/it do
aanfietse
we do
aanfietse
you all do
aanfietse
they do
Du
Ihr
Imperative mood
fiets aan
do
fietst aan
do

Examples of aanfietsen

Example in DutchTranslation in English
Verkoop mijn fiets aan niemand anders.But don't sell my bike to anyone.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

aanflitsen
flash on

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.
Learning languages?