Aanblazen (to bark at) conjugation

Dutch

Conjugation of aanblazen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
blaas aan
I bark at
blaast aan
you bark at
blaast aan
he/she/it barks at
blazen aan
we bark at
blazen aan
you all bark at
blazen aan
they bark at
Present perfect tense
heb aangeblazen
I have barked at
hebt aangeblazen
you have barked at
heeft aangeblazen
he/she/it has barked at
hebben aangeblazen
we have barked at
hebben aangeblazen
you all have barked at
hebben aangeblazen
they have barked at
Past tense
blies aan
I barked at
blies aan
you barked at
blies aan
he/she/it barked at
bliezen aan
we barked at
bliezen aan
you all barked at
bliezen aan
they barked at
Future tense
zal aanblazen
I will bark at
zult aanblazen
you will bark at
zal aanblazen
he/she/it will bark at
zullen aanblazen
we will bark at
zullen aanblazen
you all will bark at
zullen aanblazen
they will bark at
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou aanblazen
I would bark at
zou aanblazen
you would bark at
zou aanblazen
he/she/it would bark at
zouden aanblazen
we would bark at
zouden aanblazen
you all would bark at
zouden aanblazen
they would bark at
Subjunctive mood
blaze aan
I bark at
blaze aan
you bark at
blaze aan
he/she/it bark at
blaze aan
we bark at
blaze aan
you all bark at
blaze aan
they bark at
Past perfect tense
had aangeblazen
I had barked at
had aangeblazen
you had barked at
had aangeblazen
he/she/it had barked at
hadden aangeblazen
we had barked at
hadden aangeblazen
you all had barked at
hadden aangeblazen
they had barked at
Future perf.
zal aangeblazen hebben
I will have barked at
zal aangeblazen hebben
you will have barked at
zal aangeblazen hebben
he/she/it will have barked at
zullen aangeblazen hebben
we will have barked at
zullen aangeblazen hebben
you all will have barked at
zullen aangeblazen hebben
they will have barked at
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou aangeblazen hebben
I would have barked at
zou aangeblazen hebben
you would have barked at
zou aangeblazen hebben
he/she/it would have barked at
zouden aangeblazen hebben
we would have barked at
zouden aangeblazen hebben
you all would have barked at
zouden aangeblazen hebben
they would have barked at
Present bijzin tense
aanblaas
I bark at
aanblaast
you bark at
aanblaast
he/she/it barks at
aanblazen
we bark at
aanblazen
you all bark at
aanblazen
they bark at
Past bijzin tense
aanblies
I barked at
aanblies
you barked at
aanblies
he/she/it barked at
aanbliezen
we barked at
aanbliezen
you all barked at
aanbliezen
they barked at
Future bijzin tense
zal aanblazen
I will bark at
zult aanblazen
you will bark at
zal aanblazen
he/she/it will bark at
zullen aanblazen
we will bark at
zullen aanblazen
you all will bark at
zullen aanblazen
they will bark at
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou aanblazen
I would bark at
zou aanblazen
you would bark at
zou aanblazen
he/she/it would bark at
zouden aanblazen
we would bark at
zouden aanblazen
you all would bark at
zouden aanblazen
they would bark at
Subjunctive bijzin mood
aanblaze
I bark at
aanblaze
you bark at
aanblaze
he/she/it bark at
aanblaze
we bark at
aanblaze
you all bark at
aanblaze
they bark at
Du
Ihr
Imperative mood
blaas aan
bark at
blaast aan
bark at

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

aanbonzen
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

aanbalken
do
aanbelanden
end up
aanbesteden
call for tenders
aanbewijzen
do
aanblaffen
bark at
aanblijven
stay on
aandiepen
press elms
aaneenblijven
keep together
zweden
do
zwierbollen
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'bark at':

None found.
Learning languages?