Uitrusten (to equip) conjugation

Dutch
12 examples

Conjugation of uitrusten

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
rust uit
I equip
rust uit
you equip
rust uit
he/she/it equips
rusten uit
we equip
rusten uit
you all equip
rusten uit
they equip
Present perfect tense
heb uitgerust
I have equipped
hebt uitgerust
you have equipped
heeft uitgerust
he/she/it has equipped
hebben uitgerust
we have equipped
hebben uitgerust
you all have equipped
hebben uitgerust
they have equipped
Past tense
rustte uit
I equipped
rustte uit
you equipped
rustte uit
he/she/it equipped
rustten uit
we equipped
rustten uit
you all equipped
rustten uit
they equipped
Future tense
zal uitrusten
I will equip
zult uitrusten
you will equip
zal uitrusten
he/she/it will equip
zullen uitrusten
we will equip
zullen uitrusten
you all will equip
zullen uitrusten
they will equip
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou uitrusten
I would equip
zou uitrusten
you would equip
zou uitrusten
he/she/it would equip
zouden uitrusten
we would equip
zouden uitrusten
you all would equip
zouden uitrusten
they would equip
Subjunctive mood
ruste uit
I equip
ruste uit
you equip
ruste uit
he/she/it equip
ruste uit
we equip
ruste uit
you all equip
ruste uit
they equip
Past perfect tense
had uitgerust
I had equipped
had uitgerust
you had equipped
had uitgerust
he/she/it had equipped
hadden uitgerust
we had equipped
hadden uitgerust
you all had equipped
hadden uitgerust
they had equipped
Future perf.
zal uitgerust hebben
I will have equipped
zal uitgerust hebben
you will have equipped
zal uitgerust hebben
he/she/it will have equipped
zullen uitgerust hebben
we will have equipped
zullen uitgerust hebben
you all will have equipped
zullen uitgerust hebben
they will have equipped
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou uitgerust hebben
I would have equipped
zou uitgerust hebben
you would have equipped
zou uitgerust hebben
he/she/it would have equipped
zouden uitgerust hebben
we would have equipped
zouden uitgerust hebben
you all would have equipped
zouden uitgerust hebben
they would have equipped
Present bijzin tense
uitrust
I equip
uitrust
you equip
uitrust
he/she/it equips
uitrusten
we equip
uitrusten
you all equip
uitrusten
they equip
Past bijzin tense
uitrustte
I equipped
uitrustte
you equipped
uitrustte
he/she/it equipped
uitrustten
we equipped
uitrustten
you all equipped
uitrustten
they equipped
Future bijzin tense
zal uitrusten
I will equip
zult uitrusten
you will equip
zal uitrusten
he/she/it will equip
zullen uitrusten
we will equip
zullen uitrusten
you all will equip
zullen uitrusten
they will equip
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou uitrusten
I would equip
zou uitrusten
you would equip
zou uitrusten
he/she/it would equip
zouden uitrusten
we would equip
zouden uitrusten
you all would equip
zouden uitrusten
they would equip
Subjunctive bijzin mood
uitruste
I equip
uitruste
you equip
uitruste
he/she/it equip
uitruste
we equip
uitruste
you all equip
uitruste
they equip
Du
Ihr
Imperative mood
rust uit
equip
rust uit
equip

Examples of uitrusten

Example in DutchTranslation in English
Dr. Gubacher gaat ieder van jullie uitrusten met een tactische verbetering, specifiek ontworpen voor deze missie.Dr. Gubacher is going to equip each of you with a tactical upgrade specially designed for this mission.
Dus je moet naar terug naar de stad en jezelf behoorlijk uitrusten voor je verder gaat.So you need to go back into town and equip yourselves properly before you continue.
Ik dacht dat ik mezelf er misschien mee zou uitrusten voor morgen.I thought I might equip myself with it for tomorrow.
Ik denk dat hij Talyn wil uitrusten met veel dodelijker wapens.Dren! I think he wants to equip Talyn with even deadlier weapons.
Ik zei dat de Raad deze shuttles goed moest uitrusten.I told the Council to equip these shuttles properly.
't Is een recente dienst en hij is uitgerust voor mensen zoals u, met aangepaste behandelingen...It's a new facility specially equipped for people like you with adapted treatment.
- 'n Schip, uitgerust met holozenders.A vessel... equipped with holo-emitters.
- Daar zijn we niet echt voor uitgerust, niet?Well, we're not equipped for that, are we?
- De Vanguards zijn uitgerust met... de laatste stealthtechnologie, het beste beschermingssysteem ooit ontwikkelt.The Vanguards are equipped with the latest in stealth technology, the most advanced protective system ever developed.
- Die zijn niet zo goed uitgerust.Those KIA's were clean and well equipped.
Ik weet dat je de pauselijke legers opnieuw uitrust, zoals je ook zou moeten.I know you are re-equipping the papal armies. As you should.
Dus moest de invasie twee maanden lang wachten... terwijl hij een keten van luchtmachtbases uitrustte... om zijn korte afstandsluchtvaart te stationeren... binnen aanvalsbereik van het doel.So, for two months, the invasion waited... while he equipped a chain of air bases... to place his short-range aviation... within striking distance of the target.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

ontrusten
do
uitmesten
muck out
uitrotten
do
uitruimen
unload
uitrukken
sally forth
uittesten
test

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

uitknippen
cut out
uitleggen
explain
uitpersen
crush
uitrennen
run out
uitrijden
act
uitrukken
sally forth
uitschakelen
switch off
uitschateren
do
uitsloven
let go
uitsmeden
reforge

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'equip':

None found.
Learning languages?