Doodpraten (to dead speak) conjugation

Dutch

Conjugation of doodpraten

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
praat dood
I dead speak
praat dood
you dead speak
praat dood
he/she/it deads speak
praten dood
we dead speak
praten dood
you all dead speak
praten dood
they dead speak
Present perfect tense
heb doodgepraat
I have deaded speak
hebt doodgepraat
you have deaded speak
heeft doodgepraat
he/she/it has deaded speak
hebben doodgepraat
we have deaded speak
hebben doodgepraat
you all have deaded speak
hebben doodgepraat
they have deaded speak
Past tense
praatte dood
I deaded speak
praatte dood
you deaded speak
praatte dood
he/she/it deaded speak
praatten dood
we deaded speak
praatten dood
you all deaded speak
praatten dood
they deaded speak
Future tense
zal doodpraten
I will dead speak
zult doodpraten
you will dead speak
zal doodpraten
he/she/it will dead speak
zullen doodpraten
we will dead speak
zullen doodpraten
you all will dead speak
zullen doodpraten
they will dead speak
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou doodpraten
I would dead speak
zou doodpraten
you would dead speak
zou doodpraten
he/she/it would dead speak
zouden doodpraten
we would dead speak
zouden doodpraten
you all would dead speak
zouden doodpraten
they would dead speak
Subjunctive mood
prate dood
I dead speak
prate dood
you dead speak
prate dood
he/she/it dead speak
prate dood
we dead speak
prate dood
you all dead speak
prate dood
they dead speak
Past perfect tense
had doodgepraat
I had deaded speak
had doodgepraat
you had deaded speak
had doodgepraat
he/she/it had deaded speak
hadden doodgepraat
we had deaded speak
hadden doodgepraat
you all had deaded speak
hadden doodgepraat
they had deaded speak
Future perf.
zal doodgepraat hebben
I will have deaded speak
zal doodgepraat hebben
you will have deaded speak
zal doodgepraat hebben
he/she/it will have deaded speak
zullen doodgepraat hebben
we will have deaded speak
zullen doodgepraat hebben
you all will have deaded speak
zullen doodgepraat hebben
they will have deaded speak
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou doodgepraat hebben
I would have deaded speak
zou doodgepraat hebben
you would have deaded speak
zou doodgepraat hebben
he/she/it would have deaded speak
zouden doodgepraat hebben
we would have deaded speak
zouden doodgepraat hebben
you all would have deaded speak
zouden doodgepraat hebben
they would have deaded speak
Present bijzin tense
doodpraat
I dead speak
doodpraat
you dead speak
doodpraat
he/she/it deads speak
doodpraten
we dead speak
doodpraten
you all dead speak
doodpraten
they dead speak
Past bijzin tense
doodpraatte
I deaded speak
doodpraatte
you deaded speak
doodpraatte
he/she/it deaded speak
doodpraatten
we deaded speak
doodpraatten
you all deaded speak
doodpraatten
they deaded speak
Future bijzin tense
zal doodpraten
I will dead speak
zult doodpraten
you will dead speak
zal doodpraten
he/she/it will dead speak
zullen doodpraten
we will dead speak
zullen doodpraten
you all will dead speak
zullen doodpraten
they will dead speak
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou doodpraten
I would dead speak
zou doodpraten
you would dead speak
zou doodpraten
he/she/it would dead speak
zouden doodpraten
we would dead speak
zouden doodpraten
you all would dead speak
zouden doodpraten
they would dead speak
Subjunctive bijzin mood
doodprate
I dead speak
doodprate
you dead speak
doodprate
he/she/it dead speak
doodprate
we dead speak
doodprate
you all dead speak
doodprate
they dead speak
Du
Ihr
Imperative mood
praat dood
dead speak
praat
dead speak

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

doorpraten
do

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

dichtvriezen
freeze
dikken
thick
donkeren
do
doodblijven
do
dooddelen
dead parts
dooddrukken
do
doodmartelen
torture to death
doodranselen
do
doorbrengen
pass
doordoen
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'dead speak':

None found.
Learning languages?