Aanhechten (to rake) conjugation

Dutch

Conjugation of aanhechten

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
hecht aan
I rake
hecht aan
you rake
hecht aan
he/she/it rakes
hechten aan
we rake
hechten aan
you all rake
hechten aan
they rake
Present perfect tense
heb aangehecht
I have raked
hebt aangehecht
you have raked
heeft aangehecht
he/she/it has raked
hebben aangehecht
we have raked
hebben aangehecht
you all have raked
hebben aangehecht
they have raked
Past tense
hechtte aan
I raked
hechtte aan
you raked
hechtte aan
he/she/it raked
hechtten aan
we raked
hechtten aan
you all raked
hechtten aan
they raked
Future tense
zal aanhechten
I will rake
zult aanhechten
you will rake
zal aanhechten
he/she/it will rake
zullen aanhechten
we will rake
zullen aanhechten
you all will rake
zullen aanhechten
they will rake
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou aanhechten
I would rake
zou aanhechten
you would rake
zou aanhechten
he/she/it would rake
zouden aanhechten
we would rake
zouden aanhechten
you all would rake
zouden aanhechten
they would rake
Subjunctive mood
hechte aan
I rake
hechte aan
you rake
hechte aan
he/she/it rake
hechte aan
we rake
hechte aan
you all rake
hechte aan
they rake
Past perfect tense
had aangehecht
I had raked
had aangehecht
you had raked
had aangehecht
he/she/it had raked
hadden aangehecht
we had raked
hadden aangehecht
you all had raked
hadden aangehecht
they had raked
Future perf.
zal aangehecht hebben
I will have raked
zal aangehecht hebben
you will have raked
zal aangehecht hebben
he/she/it will have raked
zullen aangehecht hebben
we will have raked
zullen aangehecht hebben
you all will have raked
zullen aangehecht hebben
they will have raked
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou aangehecht hebben
I would have raked
zou aangehecht hebben
you would have raked
zou aangehecht hebben
he/she/it would have raked
zouden aangehecht hebben
we would have raked
zouden aangehecht hebben
you all would have raked
zouden aangehecht hebben
they would have raked
Present bijzin tense
aanhecht
I rake
aanhecht
you rake
aanhecht
he/she/it rakes
aanhechten
we rake
aanhechten
you all rake
aanhechten
they rake
Past bijzin tense
aanhechtte
I raked
aanhechtte
you raked
aanhechtte
he/she/it raked
aanhechtten
we raked
aanhechtten
you all raked
aanhechtten
they raked
Future bijzin tense
zal aanhechten
I will rake
zult aanhechten
you will rake
zal aanhechten
he/she/it will rake
zullen aanhechten
we will rake
zullen aanhechten
you all will rake
zullen aanhechten
they will rake
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou aanhechten
I would rake
zou aanhechten
you would rake
zou aanhechten
he/she/it would rake
zouden aanhechten
we would rake
zouden aanhechten
you all would rake
zouden aanhechten
they would rake
Subjunctive bijzin mood
aanhechte
I rake
aanhechte
you rake
aanhechte
he/she/it rake
aanhechte
we rake
aanhechte
you all rake
aanhechte
they rake
Du
Ihr
Imperative mood
hecht aan
rake
hecht aan
rake

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

aanlichten
do
aanrechten
do
aanrichten
cause
aanvechten
challenge

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'rake':

None found.
Learning languages?