Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Zegepralen (to triumph) conjugation

Dutch

Conjugation of zegepralen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
zegepraal
I triumph
zegepraalt
you triumph
zegepraalt
he/she/it triumphs
zegepralen
we triumph
zegepralen
you all triumph
zegepralen
they triumph
Present perfect tense
heb gezegepraald
I have triumphed
hebt gezegepraald
you have triumphed
heeft gezegepraald
he/she/it has triumphed
hebben gezegepraald
we have triumphed
hebben gezegepraald
you all have triumphed
hebben gezegepraald
they have triumphed
Past tense
zegepraalde
I triumphed
zegepraalde
you triumphed
zegepraalde
he/she/it triumphed
zegepraalden
we triumphed
zegepraalden
you all triumphed
zegepraalden
they triumphed
Future tense
zal zegepralen
I will triumph
zult zegepralen
you will triumph
zal zegepralen
he/she/it will triumph
zullen zegepralen
we will triumph
zullen zegepralen
you all will triumph
zullen zegepralen
they will triumph
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou zegepralen
I would triumph
zou zegepralen
you would triumph
zou zegepralen
he/she/it would triumph
zouden zegepralen
we would triumph
zouden zegepralen
you all would triumph
zouden zegepralen
they would triumph
Subjunctive mood
zegeprale
I triumph
zegeprale
you triumph
zegeprale
he/she/it triumph
zegeprale
we triumph
zegeprale
you all triumph
zegeprale
they triumph
Past perfect tense
had gezegepraald
I had triumphed
had gezegepraald
you had triumphed
had gezegepraald
he/she/it had triumphed
hadden gezegepraald
we had triumphed
hadden gezegepraald
you all had triumphed
hadden gezegepraald
they had triumphed
Future perf.
zal gezegepraald hebben
I will have triumphed
zal gezegepraald hebben
you will have triumphed
zal gezegepraald hebben
he/she/it will have triumphed
zullen gezegepraald hebben
we will have triumphed
zullen gezegepraald hebben
you all will have triumphed
zullen gezegepraald hebben
they will have triumphed
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gezegepraald hebben
I would have triumphed
zou gezegepraald hebben
you would have triumphed
zou gezegepraald hebben
he/she/it would have triumphed
zouden gezegepraald hebben
we would have triumphed
zouden gezegepraald hebben
you all would have triumphed
zouden gezegepraald hebben
they would have triumphed
Du
Ihr
Imperative mood
zegepraal
triumph
zegepraalt
triumph

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

wiemelen
do
worden
live
zabberen
salivate
zanten
do
zegelen
seal
zegenen
bless
zegevieren
triumph
zetelen
reside
zieltogen
agonize
zinnen
please

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'triumph':

None found.