Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Visiteren (to inspect) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
visiteer
visiteert
visiteert
visiteren
visiteren
visiteren
Present perfect tense
heb gevisiteerd
hebt gevisiteerd
heeft gevisiteerd
hebben gevisiteerd
hebben gevisiteerd
hebben gevisiteerd
Past tense
visiteerde
visiteerde
visiteerde
visiteerden
visiteerden
visiteerden
Future tense
zal visiteren
zult visiteren
zal visiteren
zullen visiteren
zullen visiteren
zullen visiteren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou visiteren
zou visiteren
zou visiteren
zouden visiteren
zouden visiteren
zouden visiteren
Subjunctive mood
visitere
visitere
visitere
visitere
visitere
visitere
Past perfect tense
had gevisiteerd
had gevisiteerd
had gevisiteerd
hadden gevisiteerd
hadden gevisiteerd
hadden gevisiteerd
Future perf.
zal gevisiteerd hebben
zal gevisiteerd hebben
zal gevisiteerd hebben
zullen gevisiteerd hebben
zullen gevisiteerd hebben
zullen gevisiteerd hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou gevisiteerd hebben
zou gevisiteerd hebben
zou gevisiteerd hebben
zouden gevisiteerd hebben
zouden gevisiteerd hebben
zouden gevisiteerd hebben
Du
Ihr
Imperative mood
visiteer
visiteert

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'inspect':

None found.