Etymology
Blog
Etymology Blog

Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Vastsjorren (to lash) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
sjor vast
sjort vast
sjort vast
sjorren vast
sjorren vast
sjorren vast
Present perfect tense
heb vastgesjord
hebt vastgesjord
heeft vastgesjord
hebben vastgesjord
hebben vastgesjord
hebben vastgesjord
Past tense
sjorde vast
sjorde vast
sjorde vast
sjorden vast
sjorden vast
sjorden vast
Future tense
zal vastsjorren
zult vastsjorren
zal vastsjorren
zullen vastsjorren
zullen vastsjorren
zullen vastsjorren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou vastsjorren
zou vastsjorren
zou vastsjorren
zouden vastsjorren
zouden vastsjorren
zouden vastsjorren
Subjunctive mood
sjorre vast
sjorre vast
sjorre vast
sjorre vast
sjorre vast
sjorre vast
Past perfect tense
had vastgesjord
had vastgesjord
had vastgesjord
hadden vastgesjord
hadden vastgesjord
hadden vastgesjord
Future perf.
zal vastgesjord hebben
zal vastgesjord hebben
zal vastgesjord hebben
zullen vastgesjord hebben
zullen vastgesjord hebben
zullen vastgesjord hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou vastgesjord hebben
zou vastgesjord hebben
zou vastgesjord hebben
zouden vastgesjord hebben
zouden vastgesjord hebben
zouden vastgesjord hebben
Present bijzin tense
vastsjor
vastsjort
vastsjort
vastsjorren
vastsjorren
vastsjorren
Past bijzin tense
vastsjorde
vastsjorde
vastsjorde
vastsjorden
vastsjorden
vastsjorden
Future bijzin tense
zal vastsjorren
zult vastsjorren
zal vastsjorren
zullen vastsjorren
zullen vastsjorren
zullen vastsjorren
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou vastsjorren
zou vastsjorren
zou vastsjorren
zouden vastsjorren
zouden vastsjorren
zouden vastsjorren
Subjunctive bijzin mood
vastsjorre
vastsjorre
vastsjorre
vastsjorre
vastsjorre
vastsjorre
Du
Ihr
Imperative mood
sjor vast
sjort vast

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

uitstijgen
alight
uitwijden
dwell
vastketenen
chain
vastplakken
stick
vastroesten
rust up
vastschroeven
screw
vastsnoeren
do
vegeteren
vegetate
velouteren
flock
veralgemeniseren
generalize

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'lash':

None found.