Vastkoeken (to do) conjugation

Dutch
1 examples

Conjugation of vastkoeken

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
koek vast
I do
koekt vast
you do
koekt vast
he/she/it does
koeken vast
we do
koeken vast
you all do
koeken vast
they do
Present perfect tense
ben vastgekoekt
I have done
bent vastgekoekt
you have done
is vastgekoekt
he/she/it has done
zijn vastgekoekt
we have done
zijn vastgekoekt
you all have done
zijn vastgekoekt
they have done
Past tense
koekte vast
I did
koekte vast
you did
koekte vast
he/she/it did
koekten vast
we did
koekten vast
you all did
koekten vast
they did
Future tense
zal vastkoeken
I will do
zult vastkoeken
you will do
zal vastkoeken
he/she/it will do
zullen vastkoeken
we will do
zullen vastkoeken
you all will do
zullen vastkoeken
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou vastkoeken
I would do
zou vastkoeken
you would do
zou vastkoeken
he/she/it would do
zouden vastkoeken
we would do
zouden vastkoeken
you all would do
zouden vastkoeken
they would do
Subjunctive mood
koeke vast
I do
koeke vast
you do
koeke vast
he/she/it do
koeke vast
we do
koeke vast
you all do
koeke vast
they do
Past perfect tense
was vastgekoekt
I had done
was vastgekoekt
you had done
was vastgekoekt
he/she/it had done
waren vastgekoekt
we had done
waren vastgekoekt
you all had done
waren vastgekoekt
they had done
Future perf.
zal vastgekoekt zijn
I will have done
zal vastgekoekt zijn
you will have done
zal vastgekoekt zijn
he/she/it will have done
zullen vastgekoekt zijn
we will have done
zullen vastgekoekt zijn
you all will have done
zullen vastgekoekt zijn
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou vastgekoekt zijn
I would have done
zou vastgekoekt zijn
you would have done
zou vastgekoekt zijn
he/she/it would have done
zouden vastgekoekt zijn
we would have done
zouden vastgekoekt zijn
you all would have done
zouden vastgekoekt zijn
they would have done
Present bijzin tense
vastkoek
I do
vastkoekt
you do
vastkoekt
he/she/it does
vastkoeken
we do
vastkoeken
you all do
vastkoeken
they do
Past bijzin tense
vastkoekte
I did
vastkoekte
you did
vastkoekte
he/she/it did
vastkoekten
we did
vastkoekten
you all did
vastkoekten
they did
Future bijzin tense
zal vastkoeken
I will do
zult vastkoeken
you will do
zal vastkoeken
he/she/it will do
zullen vastkoeken
we will do
zullen vastkoeken
you all will do
zullen vastkoeken
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou vastkoeken
I would do
zou vastkoeken
you would do
zou vastkoeken
he/she/it would do
zouden vastkoeken
we would do
zouden vastkoeken
you all would do
zouden vastkoeken
they would do
Subjunctive bijzin mood
vastkoeke
I do
vastkoeke
you do
vastkoeke
he/she/it do
vastkoeke
we do
vastkoeke
you all do
vastkoeke
they do
Du
Ihr
Imperative mood
koek vast
do
koekt vast
do

Examples of vastkoeken

Example in DutchTranslation in English
Zoek zo snel mogelijk water op en spoel je beesten af... voor de modder op ze vastkoekt.l'd get to water as soon as l could and wash your animals down... before that mud cakes on them.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.
Learning languages?