Vastgroeien (to grow together) conjugation

Dutch

Conjugation of vastgroeien

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
groei vast
I grow together
groeit vast
you grow together
groeit vast
he/she/it grows together
groeien vast
we grow together
groeien vast
you all grow together
groeien vast
they grow together
Present perfect tense
ben vastgegroeid
I have grown together
bent vastgegroeid
you have grown together
is vastgegroeid
he/she/it has grown together
zijn vastgegroeid
we have grown together
zijn vastgegroeid
you all have grown together
zijn vastgegroeid
they have grown together
Past tense
groeide vast
I grew together
groeide vast
you grew together
groeide vast
he/she/it grew together
groeiden vast
we grew together
groeiden vast
you all grew together
groeiden vast
they grew together
Future tense
zal vastgroeien
I will grow together
zult vastgroeien
you will grow together
zal vastgroeien
he/she/it will grow together
zullen vastgroeien
we will grow together
zullen vastgroeien
you all will grow together
zullen vastgroeien
they will grow together
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou vastgroeien
I would grow together
zou vastgroeien
you would grow together
zou vastgroeien
he/she/it would grow together
zouden vastgroeien
we would grow together
zouden vastgroeien
you all would grow together
zouden vastgroeien
they would grow together
Subjunctive mood
groeie vast
I grow together
groeie vast
you grow together
groeie vast
he/she/it grow together
groeie vast
we grow together
groeie vast
you all grow together
groeie vast
they grow together
Past perfect tense
was vastgegroeid
I had grown together
was vastgegroeid
you had grown together
was vastgegroeid
he/she/it had grown together
waren vastgegroeid
we had grown together
waren vastgegroeid
you all had grown together
waren vastgegroeid
they had grown together
Future perf.
zal vastgegroeid zijn
I will have grown together
zal vastgegroeid zijn
you will have grown together
zal vastgegroeid zijn
he/she/it will have grown together
zullen vastgegroeid zijn
we will have grown together
zullen vastgegroeid zijn
you all will have grown together
zullen vastgegroeid zijn
they will have grown together
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou vastgegroeid zijn
I would have grown together
zou vastgegroeid zijn
you would have grown together
zou vastgegroeid zijn
he/she/it would have grown together
zouden vastgegroeid zijn
we would have grown together
zouden vastgegroeid zijn
you all would have grown together
zouden vastgegroeid zijn
they would have grown together
Present bijzin tense
vastgroei
I grow together
vastgroeit
you grow together
vastgroeit
he/she/it grows together
vastgroeien
we grow together
vastgroeien
you all grow together
vastgroeien
they grow together
Past bijzin tense
vastgroeide
I grew together
vastgroeide
you grew together
vastgroeide
he/she/it grew together
vastgroeiden
we grew together
vastgroeiden
you all grew together
vastgroeiden
they grew together
Future bijzin tense
zal vastgroeien
I will grow together
zult vastgroeien
you will grow together
zal vastgroeien
he/she/it will grow together
zullen vastgroeien
we will grow together
zullen vastgroeien
you all will grow together
zullen vastgroeien
they will grow together
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou vastgroeien
I would grow together
zou vastgroeien
you would grow together
zou vastgroeien
he/she/it would grow together
zouden vastgroeien
we would grow together
zouden vastgroeien
you all would grow together
zouden vastgroeien
they would grow together
Subjunctive bijzin mood
vastgroeie
I grow together
vastgroeie
you grow together
vastgroeie
he/she/it grow together
vastgroeie
we grow together
vastgroeie
you all grow together
vastgroeie
they grow together
Du
Ihr
Imperative mood
groei vast
grow together
groeit vast
grow together

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'grow together':

None found.
Learning languages?