Cooljugator Logo Get a Dutch Tutor

vastgespen

to buckle

Looking for learning resources? Study with our courses! Get a full course →

Conjugation of vastgespen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
gesp vast
I buckle
gespt vast
you buckle
gespt vast
he/she/it buckles
gespen vast
we buckle
gespen vast
you all buckle
gespen vast
they buckle
Present perfect tense
heb vastgegespt
I have buckled
hebt vastgegespt
you have buckled
heeft vastgegespt
he/she/it has buckled
hebben vastgegespt
we have buckled
hebben vastgegespt
you all have buckled
hebben vastgegespt
they have buckled
Past tense
gespte vast
I buckled
gespte vast
you buckled
gespte vast
he/she/it buckled
gespten vast
we buckled
gespten vast
you all buckled
gespten vast
they buckled
Future tense
zal vastgespen
I will buckle
zult vastgespen
you will buckle
zal vastgespen
he/she/it will buckle
zullen vastgespen
we will buckle
zullen vastgespen
you all will buckle
zullen vastgespen
they will buckle
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou vastgespen
I would buckle
zou vastgespen
you would buckle
zou vastgespen
he/she/it would buckle
zouden vastgespen
we would buckle
zouden vastgespen
you all would buckle
zouden vastgespen
they would buckle
Subjunctive mood
gespe vast
I buckle
gespe vast
you buckle
gespe vast
he/she/it buckle
gespe vast
we buckle
gespe vast
you all buckle
gespe vast
they buckle
Past perfect tense
had vastgegespt
I had buckled
had vastgegespt
you had buckled
had vastgegespt
he/she/it had buckled
hadden vastgegespt
we had buckled
hadden vastgegespt
you all had buckled
hadden vastgegespt
they had buckled
Future perf.
zal vastgegespt hebben
I will have buckled
zal vastgegespt hebben
you will have buckled
zal vastgegespt hebben
he/she/it will have buckled
zullen vastgegespt hebben
we will have buckled
zullen vastgegespt hebben
you all will have buckled
zullen vastgegespt hebben
they will have buckled
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou vastgegespt hebben
I would have buckled
zou vastgegespt hebben
you would have buckled
zou vastgegespt hebben
he/she/it would have buckled
zouden vastgegespt hebben
we would have buckled
zouden vastgegespt hebben
you all would have buckled
zouden vastgegespt hebben
they would have buckled
Present bijzin tense
vastgesp
I buckle
vastgespt
you buckle
vastgespt
he/she/it buckles
vastgespen
we buckle
vastgespen
you all buckle
vastgespen
they buckle
Past bijzin tense
vastgespte
I buckled
vastgespte
you buckled
vastgespte
he/she/it buckled
vastgespten
we buckled
vastgespten
you all buckled
vastgespten
they buckled
Future bijzin tense
zal vastgespen
I will buckle
zult vastgespen
you will buckle
zal vastgespen
he/she/it will buckle
zullen vastgespen
we will buckle
zullen vastgespen
you all will buckle
zullen vastgespen
they will buckle
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou vastgespen
I would buckle
zou vastgespen
you would buckle
zou vastgespen
he/she/it would buckle
zouden vastgespen
we would buckle
zouden vastgespen
you all would buckle
zouden vastgespen
they would buckle
Subjunctive bijzin mood
vastgespe
I buckle
vastgespe
you buckle
vastgespe
he/she/it buckle
vastgespe
we buckle
vastgespe
you all buckle
vastgespe
they buckle
Du
Ihr
Imperative mood
gesp vast
buckle
gespt vast
buckle

Examples of vastgespen

Ik kan eindelijk mijn bretellen vastgespen!

I can finally get my suspender buckled!

Laten we hem vastgespen.

Let's buckle him up.

Wie heeft mij vastgegespt?

What about me ? Who buckled me in ?

Further details about this page

LOCATION