Vastgespen (to buckle) conjugation

Dutch
3 examples

Conjugation of vastgespen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
gesp vast
I buckle
gespt vast
you buckle
gespt vast
he/she/it buckles
gespen vast
we buckle
gespen vast
you all buckle
gespen vast
they buckle
Present perfect tense
heb vastgegespt
I have buckled
hebt vastgegespt
you have buckled
heeft vastgegespt
he/she/it has buckled
hebben vastgegespt
we have buckled
hebben vastgegespt
you all have buckled
hebben vastgegespt
they have buckled
Past tense
gespte vast
I buckled
gespte vast
you buckled
gespte vast
he/she/it buckled
gespten vast
we buckled
gespten vast
you all buckled
gespten vast
they buckled
Future tense
zal vastgespen
I will buckle
zult vastgespen
you will buckle
zal vastgespen
he/she/it will buckle
zullen vastgespen
we will buckle
zullen vastgespen
you all will buckle
zullen vastgespen
they will buckle
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou vastgespen
I would buckle
zou vastgespen
you would buckle
zou vastgespen
he/she/it would buckle
zouden vastgespen
we would buckle
zouden vastgespen
you all would buckle
zouden vastgespen
they would buckle
Subjunctive mood
gespe vast
I buckle
gespe vast
you buckle
gespe vast
he/she/it buckle
gespe vast
we buckle
gespe vast
you all buckle
gespe vast
they buckle
Past perfect tense
had vastgegespt
I had buckled
had vastgegespt
you had buckled
had vastgegespt
he/she/it had buckled
hadden vastgegespt
we had buckled
hadden vastgegespt
you all had buckled
hadden vastgegespt
they had buckled
Future perf.
zal vastgegespt hebben
I will have buckled
zal vastgegespt hebben
you will have buckled
zal vastgegespt hebben
he/she/it will have buckled
zullen vastgegespt hebben
we will have buckled
zullen vastgegespt hebben
you all will have buckled
zullen vastgegespt hebben
they will have buckled
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou vastgegespt hebben
I would have buckled
zou vastgegespt hebben
you would have buckled
zou vastgegespt hebben
he/she/it would have buckled
zouden vastgegespt hebben
we would have buckled
zouden vastgegespt hebben
you all would have buckled
zouden vastgegespt hebben
they would have buckled
Present bijzin tense
vastgesp
I buckle
vastgespt
you buckle
vastgespt
he/she/it buckles
vastgespen
we buckle
vastgespen
you all buckle
vastgespen
they buckle
Past bijzin tense
vastgespte
I buckled
vastgespte
you buckled
vastgespte
he/she/it buckled
vastgespten
we buckled
vastgespten
you all buckled
vastgespten
they buckled
Future bijzin tense
zal vastgespen
I will buckle
zult vastgespen
you will buckle
zal vastgespen
he/she/it will buckle
zullen vastgespen
we will buckle
zullen vastgespen
you all will buckle
zullen vastgespen
they will buckle
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou vastgespen
I would buckle
zou vastgespen
you would buckle
zou vastgespen
he/she/it would buckle
zouden vastgespen
we would buckle
zouden vastgespen
you all would buckle
zouden vastgespen
they would buckle
Subjunctive bijzin mood
vastgespe
I buckle
vastgespe
you buckle
vastgespe
he/she/it buckle
vastgespe
we buckle
vastgespe
you all buckle
vastgespe
they buckle
Du
Ihr
Imperative mood
gesp vast
buckle
gespt vast
buckle

Examples of vastgespen

Example in DutchTranslation in English
Ik kan eindelijk mijn bretellen vastgespen!I can finally get my suspender buckled!
Laten we hem vastgespen.Let's buckle him up.
Wie heeft mij vastgegespt?What about me ? Who buckled me in ?

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'buckle':

None found.
Learning languages?