Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Uniformeren (to uniform) conjugation

Dutch

Conjugation of uniformeren

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
uniformeer
I uniform
uniformeert
you uniform
uniformeert
he/she/it uniforms
uniformeren
we uniform
uniformeren
you all uniform
uniformeren
they uniform
Present perfect tense
heb geüniformeerd
I have uniformed
hebt geüniformeerd
you have uniformed
heeft geüniformeerd
he/she/it has uniformed
hebben geüniformeerd
we have uniformed
hebben geüniformeerd
you all have uniformed
hebben geüniformeerd
they have uniformed
Past tense
uniformeerde
I uniformed
uniformeerde
you uniformed
uniformeerde
he/she/it uniformed
uniformeerden
we uniformed
uniformeerden
you all uniformed
uniformeerden
they uniformed
Future tense
zal uniformeren
I will uniform
zult uniformeren
you will uniform
zal uniformeren
he/she/it will uniform
zullen uniformeren
we will uniform
zullen uniformeren
you all will uniform
zullen uniformeren
they will uniform
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou uniformeren
I would uniform
zou uniformeren
you would uniform
zou uniformeren
he/she/it would uniform
zouden uniformeren
we would uniform
zouden uniformeren
you all would uniform
zouden uniformeren
they would uniform
Subjunctive mood
uniformere
I uniform
uniformere
you uniform
uniformere
he/she/it uniform
uniformere
we uniform
uniformere
you all uniform
uniformere
they uniform
Past perfect tense
had geüniformeerd
I had uniformed
had geüniformeerd
you had uniformed
had geüniformeerd
he/she/it had uniformed
hadden geüniformeerd
we had uniformed
hadden geüniformeerd
you all had uniformed
hadden geüniformeerd
they had uniformed
Future perf.
zal geüniformeerd hebben
I will have uniformed
zal geüniformeerd hebben
you will have uniformed
zal geüniformeerd hebben
he/she/it will have uniformed
zullen geüniformeerd hebben
we will have uniformed
zullen geüniformeerd hebben
you all will have uniformed
zullen geüniformeerd hebben
they will have uniformed
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou geüniformeerd hebben
I would have uniformed
zou geüniformeerd hebben
you would have uniformed
zou geüniformeerd hebben
he/she/it would have uniformed
zouden geüniformeerd hebben
we would have uniformed
zouden geüniformeerd hebben
you all would have uniformed
zouden geüniformeerd hebben
they would have uniformed
Du
Ihr
Imperative mood
uniformeer
uniform
uniformeert
uniform

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

uitvergroten
enlarge
uitwaaieren
do
uitweiden
digress
uitzaaien
sow
uitzoomen
out
unificeren
sweat out
unzippen
unzip
vastketenen
chain
vastklampen
do
vastkleven
stick

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'uniform':

None found.