Conjugation
Etymology
Blog
Courses
Get a Dutch Tutor
Conjugation
Etymology
Blog
uitstulpen
to bulge
Conjugation
Details
Looking for learning resources?
Study with our courses!
Get a full course →
Conjugation
of
uitstulpen
Translation
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
stulp uit
I bulge
stulpt uit
you bulge
stulpt uit
he/she/it bulges
stulpen uit
we bulge
stulpen uit
you all bulge
stulpen uit
they bulge
Present perfect tense
ben uitgestulpt
I have bulged
bent uitgestulpt
you have bulged
is uitgestulpt
he/she/it has bulged
zijn uitgestulpt
we have bulged
zijn uitgestulpt
you all have bulged
zijn uitgestulpt
they have bulged
Past tense
stulpte uit
I bulged
stulpte uit
you bulged
stulpte uit
he/she/it bulged
stulpten uit
we bulged
stulpten uit
you all bulged
stulpten uit
they bulged
Future tense
zal uitstulpen
I will bulge
zult uitstulpen
you will bulge
zal uitstulpen
he/she/it will bulge
zullen uitstulpen
we will bulge
zullen uitstulpen
you all will bulge
zullen uitstulpen
they will bulge
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou uitstulpen
I would bulge
zou uitstulpen
you would bulge
zou uitstulpen
he/she/it would bulge
zouden uitstulpen
we would bulge
zouden uitstulpen
you all would bulge
zouden uitstulpen
they would bulge
Subjunctive mood
stulpe uit
I bulge
stulpe uit
you bulge
stulpe uit
he/she/it bulge
stulpe uit
we bulge
stulpe uit
you all bulge
stulpe uit
they bulge
Past perfect tense
was uitgestulpt
I had bulged
was uitgestulpt
you had bulged
was uitgestulpt
he/she/it had bulged
waren uitgestulpt
we had bulged
waren uitgestulpt
you all had bulged
waren uitgestulpt
they had bulged
Future perf.
zal uitgestulpt zijn
I will have bulged
zal uitgestulpt zijn
you will have bulged
zal uitgestulpt zijn
he/she/it will have bulged
zullen uitgestulpt zijn
we will have bulged
zullen uitgestulpt zijn
you all will have bulged
zullen uitgestulpt zijn
they will have bulged
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou uitgestulpt zijn
I would have bulged
zou uitgestulpt zijn
you would have bulged
zou uitgestulpt zijn
he/she/it would have bulged
zouden uitgestulpt zijn
we would have bulged
zouden uitgestulpt zijn
you all would have bulged
zouden uitgestulpt zijn
they would have bulged
Present bijzin tense
uitstulp
I bulge
uitstulpt
you bulge
uitstulpt
he/she/it bulges
uitstulpen
we bulge
uitstulpen
you all bulge
uitstulpen
they bulge
Past bijzin tense
uitstulpte
I bulged
uitstulpte
you bulged
uitstulpte
he/she/it bulged
uitstulpten
we bulged
uitstulpten
you all bulged
uitstulpten
they bulged
Future bijzin tense
zal uitstulpen
I will bulge
zult uitstulpen
you will bulge
zal uitstulpen
he/she/it will bulge
zullen uitstulpen
we will bulge
zullen uitstulpen
you all will bulge
zullen uitstulpen
they will bulge
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou uitstulpen
I would bulge
zou uitstulpen
you would bulge
zou uitstulpen
he/she/it would bulge
zouden uitstulpen
we would bulge
zouden uitstulpen
you all would bulge
zouden uitstulpen
they would bulge
Subjunctive bijzin mood
uitstulpe
I bulge
uitstulpe
you bulge
uitstulpe
he/she/it bulge
uitstulpe
we bulge
uitstulpe
you all bulge
uitstulpe
they bulge
Du
Ihr
Imperative mood
stulp uit
bulge
stulpt uit
bulge
Further details about this page
LOCATION
Cooljugator
/
Dutch
/
uitstulpen
RELATED PAGES
uitstampen
stamp
uitstappen
stamp
uitstuffen
do
Back to Top