Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Uitspringen (to pronounce) conjugation

Dutch
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
spring uit
springt uit
springt uit
springen uit
springen uit
springen uit
Present perfect tense
heb uitgesprongen
hebt uitgesprongen
heeft uitgesprongen
hebben uitgesprongen
hebben uitgesprongen
hebben uitgesprongen
Past tense
sprong uit
sprong uit
sprong uit
sprongen uit
sprongen uit
sprongen uit
Future tense
zal uitspringen
zult uitspringen
zal uitspringen
zullen uitspringen
zullen uitspringen
zullen uitspringen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou uitspringen
zou uitspringen
zou uitspringen
zouden uitspringen
zouden uitspringen
zouden uitspringen
Subjunctive mood
springe uit
springe uit
springe uit
springe uit
springe uit
springe uit
Past perfect tense
had uitgesprongen
had uitgesprongen
had uitgesprongen
hadden uitgesprongen
hadden uitgesprongen
hadden uitgesprongen
Future perf.
zal uitgesprongen hebben
zal uitgesprongen hebben
zal uitgesprongen hebben
zullen uitgesprongen hebben
zullen uitgesprongen hebben
zullen uitgesprongen hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou uitgesprongen hebben
zou uitgesprongen hebben
zou uitgesprongen hebben
zouden uitgesprongen hebben
zouden uitgesprongen hebben
zouden uitgesprongen hebben
Present bijzin tense
uitspring
uitspringt
uitspringt
uitspringen
uitspringen
uitspringen
Past bijzin tense
uitsprong
uitsprong
uitsprong
uitsprongen
uitsprongen
uitsprongen
Future bijzin tense
zal uitspringen
zult uitspringen
zal uitspringen
zullen uitspringen
zullen uitspringen
zullen uitspringen
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou uitspringen
zou uitspringen
zou uitspringen
zouden uitspringen
zouden uitspringen
zouden uitspringen
Subjunctive bijzin mood
uitspringe
uitspringe
uitspringe
uitspringe
uitspringe
uitspringe
Du
Ihr
Imperative mood
spring uit
springt uit

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

ontspringen
be derailed

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

uitrangeren
do
uitroken
fumigate
uitschieten
shoot out
uitsloven
let go
uitspinnen
spin out
uitspreken
pronounce
uitspruiten
sprout
uitsturen
send out
uittekenen
draw
uittypen
do

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'pronounce':

None found.