Uitmonsteren (to trim) conjugation

Dutch

Conjugation of uitmonsteren

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
monster uit
I trim
monstert uit
you trim
monstert uit
he/she/it trims
monsteren uit
we trim
monsteren uit
you all trim
monsteren uit
they trim
Present perfect tense
heb uitgemonsterd
I have trimmed
hebt uitgemonsterd
you have trimmed
heeft uitgemonsterd
he/she/it has trimmed
hebben uitgemonsterd
we have trimmed
hebben uitgemonsterd
you all have trimmed
hebben uitgemonsterd
they have trimmed
Past tense
monsterde uit
I trimmed
monsterde uit
you trimmed
monsterde uit
he/she/it trimmed
monsterden uit
we trimmed
monsterden uit
you all trimmed
monsterden uit
they trimmed
Future tense
zal uitmonsteren
I will trim
zult uitmonsteren
you will trim
zal uitmonsteren
he/she/it will trim
zullen uitmonsteren
we will trim
zullen uitmonsteren
you all will trim
zullen uitmonsteren
they will trim
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou uitmonsteren
I would trim
zou uitmonsteren
you would trim
zou uitmonsteren
he/she/it would trim
zouden uitmonsteren
we would trim
zouden uitmonsteren
you all would trim
zouden uitmonsteren
they would trim
Subjunctive mood
monstere uit
I trim
monstere uit
you trim
monstere uit
he/she/it trim
monstere uit
we trim
monstere uit
you all trim
monstere uit
they trim
Past perfect tense
had uitgemonsterd
I had trimmed
had uitgemonsterd
you had trimmed
had uitgemonsterd
he/she/it had trimmed
hadden uitgemonsterd
we had trimmed
hadden uitgemonsterd
you all had trimmed
hadden uitgemonsterd
they had trimmed
Future perf.
zal uitgemonsterd hebben
I will have trimmed
zal uitgemonsterd hebben
you will have trimmed
zal uitgemonsterd hebben
he/she/it will have trimmed
zullen uitgemonsterd hebben
we will have trimmed
zullen uitgemonsterd hebben
you all will have trimmed
zullen uitgemonsterd hebben
they will have trimmed
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou uitgemonsterd hebben
I would have trimmed
zou uitgemonsterd hebben
you would have trimmed
zou uitgemonsterd hebben
he/she/it would have trimmed
zouden uitgemonsterd hebben
we would have trimmed
zouden uitgemonsterd hebben
you all would have trimmed
zouden uitgemonsterd hebben
they would have trimmed
Present bijzin tense
uitmonster
I trim
uitmonstert
you trim
uitmonstert
he/she/it trims
uitmonsteren
we trim
uitmonsteren
you all trim
uitmonsteren
they trim
Past bijzin tense
uitmonsterde
I trimmed
uitmonsterde
you trimmed
uitmonsterde
he/she/it trimmed
uitmonsterden
we trimmed
uitmonsterden
you all trimmed
uitmonsterden
they trimmed
Future bijzin tense
zal uitmonsteren
I will trim
zult uitmonsteren
you will trim
zal uitmonsteren
he/she/it will trim
zullen uitmonsteren
we will trim
zullen uitmonsteren
you all will trim
zullen uitmonsteren
they will trim
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou uitmonsteren
I would trim
zou uitmonsteren
you would trim
zou uitmonsteren
he/she/it would trim
zouden uitmonsteren
we would trim
zouden uitmonsteren
you all would trim
zouden uitmonsteren
they would trim
Subjunctive bijzin mood
uitmonstere
I trim
uitmonstere
you trim
uitmonstere
he/she/it trim
uitmonstere
we trim
uitmonstere
you all trim
uitmonstere
they trim
Du
Ihr
Imperative mood
monster uit
trim
monstert uit
trim

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

uithakken
carve
uitkleien
do
uitknagen
do
uitknikkeren
do
uitknokken
do
uitleiden
fetch
uitmonden
do
uitmoorden
massacre
uitrapen
do
uitrijzen
soar

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'trim':

None found.
Learning languages?