Uitklauteren (to do) conjugation

Dutch

Conjugation of uitklauteren

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
klauter uit
I do
klautert uit
you do
klautert uit
he/she/it does
klauteren uit
we do
klauteren uit
you all do
klauteren uit
they do
Present perfect tense
ben uitgeklauterd
I have done
bent uitgeklauterd
you have done
is uitgeklauterd
he/she/it has done
zijn uitgeklauterd
we have done
zijn uitgeklauterd
you all have done
zijn uitgeklauterd
they have done
Past tense
klauterde uit
I did
klauterde uit
you did
klauterde uit
he/she/it did
klauterden uit
we did
klauterden uit
you all did
klauterden uit
they did
Future tense
zal uitklauteren
I will do
zult uitklauteren
you will do
zal uitklauteren
he/she/it will do
zullen uitklauteren
we will do
zullen uitklauteren
you all will do
zullen uitklauteren
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou uitklauteren
I would do
zou uitklauteren
you would do
zou uitklauteren
he/she/it would do
zouden uitklauteren
we would do
zouden uitklauteren
you all would do
zouden uitklauteren
they would do
Subjunctive mood
klautere uit
I do
klautere uit
you do
klautere uit
he/she/it do
klautere uit
we do
klautere uit
you all do
klautere uit
they do
Past perfect tense
was uitgeklauterd
I had done
was uitgeklauterd
you had done
was uitgeklauterd
he/she/it had done
waren uitgeklauterd
we had done
waren uitgeklauterd
you all had done
waren uitgeklauterd
they had done
Future perf.
zal uitgeklauterd zijn
I will have done
zal uitgeklauterd zijn
you will have done
zal uitgeklauterd zijn
he/she/it will have done
zullen uitgeklauterd zijn
we will have done
zullen uitgeklauterd zijn
you all will have done
zullen uitgeklauterd zijn
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou uitgeklauterd zijn
I would have done
zou uitgeklauterd zijn
you would have done
zou uitgeklauterd zijn
he/she/it would have done
zouden uitgeklauterd zijn
we would have done
zouden uitgeklauterd zijn
you all would have done
zouden uitgeklauterd zijn
they would have done
Present bijzin tense
uitklauter
I do
uitklautert
you do
uitklautert
he/she/it does
uitklauteren
we do
uitklauteren
you all do
uitklauteren
they do
Past bijzin tense
uitklauterde
I did
uitklauterde
you did
uitklauterde
he/she/it did
uitklauterden
we did
uitklauterden
you all did
uitklauterden
they did
Future bijzin tense
zal uitklauteren
I will do
zult uitklauteren
you will do
zal uitklauteren
he/she/it will do
zullen uitklauteren
we will do
zullen uitklauteren
you all will do
zullen uitklauteren
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou uitklauteren
I would do
zou uitklauteren
you would do
zou uitklauteren
he/she/it would do
zouden uitklauteren
we would do
zouden uitklauteren
you all would do
zouden uitklauteren
they would do
Subjunctive bijzin mood
uitklautere
I do
uitklautere
you do
uitklautere
he/she/it do
uitklautere
we do
uitklautere
you all do
uitklautere
they do
Du
Ihr
Imperative mood
klauter uit
do
klautert uit
do

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.
Learning languages?