Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Uitbeitelen (to chisel) conjugation

Dutch
5 examples

Conjugation of uitbeitelen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
beitel uit
I chisel
beitelt uit
you chisel
beitelt uit
he/she/it chisels
beitelen uit
we chisel
beitelen uit
you all chisel
beitelen uit
they chisel
Present perfect tense
heb uitgebeiteld
I have chiseled
hebt uitgebeiteld
you have chiseled
heeft uitgebeiteld
he/she/it has chiseled
hebben uitgebeiteld
we have chiseled
hebben uitgebeiteld
you all have chiseled
hebben uitgebeiteld
they have chiseled
Past tense
beitelde uit
I chiseled
beitelde uit
you chiseled
beitelde uit
he/she/it chiseled
beitelden uit
we chiseled
beitelden uit
you all chiseled
beitelden uit
they chiseled
Future tense
zal uitbeitelen
I will chisel
zult uitbeitelen
you will chisel
zal uitbeitelen
he/she/it will chisel
zullen uitbeitelen
we will chisel
zullen uitbeitelen
you all will chisel
zullen uitbeitelen
they will chisel
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou uitbeitelen
I would chisel
zou uitbeitelen
you would chisel
zou uitbeitelen
he/she/it would chisel
zouden uitbeitelen
we would chisel
zouden uitbeitelen
you all would chisel
zouden uitbeitelen
they would chisel
Subjunctive mood
beitele uit
I chisel
beitele uit
you chisel
beitele uit
he/she/it chisel
beitele uit
we chisel
beitele uit
you all chisel
beitele uit
they chisel
Past perfect tense
had uitgebeiteld
I had chiseled
had uitgebeiteld
you had chiseled
had uitgebeiteld
he/she/it had chiseled
hadden uitgebeiteld
we had chiseled
hadden uitgebeiteld
you all had chiseled
hadden uitgebeiteld
they had chiseled
Future perf.
zal uitgebeiteld hebben
I will have chiseled
zal uitgebeiteld hebben
you will have chiseled
zal uitgebeiteld hebben
he/she/it will have chiseled
zullen uitgebeiteld hebben
we will have chiseled
zullen uitgebeiteld hebben
you all will have chiseled
zullen uitgebeiteld hebben
they will have chiseled
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou uitgebeiteld hebben
I would have chiseled
zou uitgebeiteld hebben
you would have chiseled
zou uitgebeiteld hebben
he/she/it would have chiseled
zouden uitgebeiteld hebben
we would have chiseled
zouden uitgebeiteld hebben
you all would have chiseled
zouden uitgebeiteld hebben
they would have chiseled
Present bijzin tense
uitbeitel
I chisel
uitbeitelt
you chisel
uitbeitelt
he/she/it chisels
uitbeitelen
we chisel
uitbeitelen
you all chisel
uitbeitelen
they chisel
Past bijzin tense
uitbeitelde
I chiseled
uitbeitelde
you chiseled
uitbeitelde
he/she/it chiseled
uitbeitelden
we chiseled
uitbeitelden
you all chiseled
uitbeitelden
they chiseled
Future bijzin tense
zal uitbeitelen
I will chisel
zult uitbeitelen
you will chisel
zal uitbeitelen
he/she/it will chisel
zullen uitbeitelen
we will chisel
zullen uitbeitelen
you all will chisel
zullen uitbeitelen
they will chisel
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou uitbeitelen
I would chisel
zou uitbeitelen
you would chisel
zou uitbeitelen
he/she/it would chisel
zouden uitbeitelen
we would chisel
zouden uitbeitelen
you all would chisel
zouden uitbeitelen
they would chisel
Subjunctive bijzin mood
uitbeitele
I chisel
uitbeitele
you chisel
uitbeitele
he/she/it chisel
uitbeitele
we chisel
uitbeitele
you all chisel
uitbeitele
they chisel
Du
Ihr
Imperative mood
beitel uit
chisel
beitelt uit
chisel

Examples of uitbeitelen

Example in DutchTranslation in English
Nou, als we hem uitbeitelen... is het jammer dat Maurice en Ralston niet met Herrmann kunnen praten.Well, when we do chisel it open it's too bad Maurice and Ralston can't talk to the Great Herrmann.
Ze is m'n grafsteen aan het uitbeitelen.She's in there chiseling my headstone.
De maat van de beitel uit de galerie komt overeen met de steekwond van het slachtoffer.I've confirmed that the chisel from the gallery matches the diameter from the victim's puncture wound.
Ik laat niet mijn grootvader's bloed... weg beitelen uit de geschiedenis, vanwege de fouten van mijn vader, of die van mijzelf.I'll not have my grandfather's blood chiseled from history because of my father's mistakes or my own.
Rots werd verwijderd, uitgebeiteld, weggehakt en iedere ruimte die je nu in de grotten ziet kwam op deze manier tot stand.Rock was removed, it was chiseled away, taken out, and any interior space that you see at the caves today, were created through this removal of stone.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

trossen
do
trukeren
do
tutten
fuss
tweeten
tweet
twinkelen
twinkle
uitbeelden
depict
uitbellen
dial
uitbuiten
exploit
uitdelen
distribute
uitdenken
invent

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'chisel':

None found.