Trompetteren (to trumpet) conjugation

Dutch
5 examples

Conjugation of trompetteren

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
trompetter
I trumpet
trompettert
you trumpet
trompettert
he/she/it trumpets
trompetteren
we trumpet
trompetteren
you all trumpet
trompetteren
they trumpet
Present perfect tense
heb getrompetterd
I have trumpeted
hebt getrompetterd
you have trumpeted
heeft getrompetterd
he/she/it has trumpeted
hebben getrompetterd
we have trumpeted
hebben getrompetterd
you all have trumpeted
hebben getrompetterd
they have trumpeted
Past tense
trompetterde
I trumpeted
trompetterde
you trumpeted
trompetterde
he/she/it trumpeted
trompetterden
we trumpeted
trompetterden
you all trumpeted
trompetterden
they trumpeted
Future tense
zal trompetteren
I will trumpet
zult trompetteren
you will trumpet
zal trompetteren
he/she/it will trumpet
zullen trompetteren
we will trumpet
zullen trompetteren
you all will trumpet
zullen trompetteren
they will trumpet
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou trompetteren
I would trumpet
zou trompetteren
you would trumpet
zou trompetteren
he/she/it would trumpet
zouden trompetteren
we would trumpet
zouden trompetteren
you all would trumpet
zouden trompetteren
they would trumpet
Subjunctive mood
trompettere
I trumpet
trompettere
you trumpet
trompettere
he/she/it trumpet
trompettere
we trumpet
trompettere
you all trumpet
trompettere
they trumpet
Past perfect tense
had getrompetterd
I had trumpeted
had getrompetterd
you had trumpeted
had getrompetterd
he/she/it had trumpeted
hadden getrompetterd
we had trumpeted
hadden getrompetterd
you all had trumpeted
hadden getrompetterd
they had trumpeted
Future perf.
zal getrompetterd hebben
I will have trumpeted
zal getrompetterd hebben
you will have trumpeted
zal getrompetterd hebben
he/she/it will have trumpeted
zullen getrompetterd hebben
we will have trumpeted
zullen getrompetterd hebben
you all will have trumpeted
zullen getrompetterd hebben
they will have trumpeted
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou getrompetterd hebben
I would have trumpeted
zou getrompetterd hebben
you would have trumpeted
zou getrompetterd hebben
he/she/it would have trumpeted
zouden getrompetterd hebben
we would have trumpeted
zouden getrompetterd hebben
you all would have trumpeted
zouden getrompetterd hebben
they would have trumpeted
Du
Ihr
Imperative mood
trompetter
trumpet
trompettert
trumpet

Examples of trompetteren

Example in DutchTranslation in English
Waar het om gaat... is dat ik... de enige ben... die kan trompetteren... met z'n neus.The act of which I speak... is that l...am the only person in the world who can play the trumpet...out his nose.
Waar het om gaat... is dat ik...de enige ben... die kan trompetteren...met z'n neus.The act of which I speak... is that l...am the only person in the world who can play the trumpet...out his nose.
Bugler, zodra je het jong ziet trompetter je drie keer.Well, bugler. When the man cub is sighted, you will sound your trumpet... - three times.
Bugler, zodra je het jong ziet... trompetter je drie keer.Yes. Uh, Bugler, when the man cub is sighted, you will sound your trumpet three times.
Ik was trompetter in het 7e Regiment.I was a trumpeter in the Seventh Regiment, that's who.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

toeslaan
strike
trammen
tram
tremuleren
do
trepaneren
worm
tritsen
do
trompetten
trumpet
tronen
do
tuiten
tingle
tv-kijken
watch television
tweeten
tweet

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'trumpet':

None found.
Learning languages?