Travesteren (to travesty) conjugation

Dutch

Conjugation of travesteren

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
travesteer
I travesty
travesteert
you travesty
travesteert
he/she/it travesties
travesteren
we travesty
travesteren
you all travesty
travesteren
they travesty
Present perfect tense
heb getravesteerd
I have travestied
hebt getravesteerd
you have travestied
heeft getravesteerd
he/she/it has travestied
hebben getravesteerd
we have travestied
hebben getravesteerd
you all have travestied
hebben getravesteerd
they have travestied
Past tense
travesteerde
I travestied
travesteerde
you travestied
travesteerde
he/she/it travestied
travesteerden
we travestied
travesteerden
you all travestied
travesteerden
they travestied
Future tense
zal travesteren
I will travesty
zult travesteren
you will travesty
zal travesteren
he/she/it will travesty
zullen travesteren
we will travesty
zullen travesteren
you all will travesty
zullen travesteren
they will travesty
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou travesteren
I would travesty
zou travesteren
you would travesty
zou travesteren
he/she/it would travesty
zouden travesteren
we would travesty
zouden travesteren
you all would travesty
zouden travesteren
they would travesty
Subjunctive mood
travestere
I travesty
travestere
you travesty
travestere
he/she/it travesty
travestere
we travesty
travestere
you all travesty
travestere
they travesty
Past perfect tense
had getravesteerd
I had travestied
had getravesteerd
you had travestied
had getravesteerd
he/she/it had travestied
hadden getravesteerd
we had travestied
hadden getravesteerd
you all had travestied
hadden getravesteerd
they had travestied
Future perf.
zal getravesteerd hebben
I will have travestied
zal getravesteerd hebben
you will have travestied
zal getravesteerd hebben
he/she/it will have travestied
zullen getravesteerd hebben
we will have travestied
zullen getravesteerd hebben
you all will have travestied
zullen getravesteerd hebben
they will have travestied
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou getravesteerd hebben
I would have travestied
zou getravesteerd hebben
you would have travestied
zou getravesteerd hebben
he/she/it would have travestied
zouden getravesteerd hebben
we would have travestied
zouden getravesteerd hebben
you all would have travestied
zouden getravesteerd hebben
they would have travestied
Du
Ihr
Imperative mood
travesteer
travesty
travesteert
travesty

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

traverseren
traverse

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

toedichten
accredit
toeschroeven
do
toezenden
transmit
trancheren
trench
transfereren
transfer
transpireren
perspire
traven
do
traverseren
traverse
treden
pace
troggelen
dime

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'travesty':

None found.
Learning languages?