Etymology
Blog
Etymology Blog

Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Thuiswerken (to do) conjugation

Dutch
8 examples
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
werk thuis
werkt thuis
werkt thuis
werken thuis
werken thuis
werken thuis
Present perfect tense
heb thuisgewerkt
hebt thuisgewerkt
heeft thuisgewerkt
hebben thuisgewerkt
hebben thuisgewerkt
hebben thuisgewerkt
Past tense
werkte thuis
werkte thuis
werkte thuis
werkten thuis
werkten thuis
werkten thuis
Future tense
zal thuiswerken
zult thuiswerken
zal thuiswerken
zullen thuiswerken
zullen thuiswerken
zullen thuiswerken
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou thuiswerken
zou thuiswerken
zou thuiswerken
zouden thuiswerken
zouden thuiswerken
zouden thuiswerken
Subjunctive mood
werke thuis
werke thuis
werke thuis
werke thuis
werke thuis
werke thuis
Past perfect tense
had thuisgewerkt
had thuisgewerkt
had thuisgewerkt
hadden thuisgewerkt
hadden thuisgewerkt
hadden thuisgewerkt
Future perf.
zal thuisgewerkt hebben
zal thuisgewerkt hebben
zal thuisgewerkt hebben
zullen thuisgewerkt hebben
zullen thuisgewerkt hebben
zullen thuisgewerkt hebben
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou thuisgewerkt hebben
zou thuisgewerkt hebben
zou thuisgewerkt hebben
zouden thuisgewerkt hebben
zouden thuisgewerkt hebben
zouden thuisgewerkt hebben
Present bijzin tense
thuiswerk
thuiswerkt
thuiswerkt
thuiswerken
thuiswerken
thuiswerken
Past bijzin tense
thuiswerkte
thuiswerkte
thuiswerkte
thuiswerkten
thuiswerkten
thuiswerkten
Future bijzin tense
zal thuiswerken
zult thuiswerken
zal thuiswerken
zullen thuiswerken
zullen thuiswerken
zullen thuiswerken
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou thuiswerken
zou thuiswerken
zou thuiswerken
zouden thuiswerken
zouden thuiswerken
zouden thuiswerken
Subjunctive bijzin mood
thuiswerke
thuiswerke
thuiswerke
thuiswerke
thuiswerke
thuiswerke
Du
Ihr
Imperative mood
werk thuis
werkt thuis

Examples of thuiswerken

Example in DutchTranslation in English
thuiswerken
Wat vind je van thuiswerken?		How do you like working from home?
werk thuis
Hij doet veel werk thuis.		- He does a lot of work at home.
Ik doe het meeste werk thuis.Of course, I do most of it from here now.
Ik weet niet wat jij hebt meegemaakt, maar ik werk thuis.l don't know what you've been through. but l work at home.
Ik werk thuis. Willen klanten wel eens hun geld terug?So, clients, do they ever want their money back?
Ik werk thuis.I'm working from home. What are you doing here?
werkt thuis
- Ze gaat niet. Ze werkt thuis...		She doesn't.
thuiswerk
Geevolueerd van thuiswerk naar radar.		We moved from domestic production into radar.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

terugsnoeien
do
terugvertalen
put back
thuisbezorgen
deliver
thuiskomen
do
thuisliggen
home are
thuiszitten
be at home
tijgeren
creep
tingelen
tinkle
tjetten
do
toebrullen
roar it

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.