Terugsluizen (to do) conjugation

Dutch

Conjugation of terugsluizen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
sluis terug
I do
sluist terug
you do
sluist terug
he/she/it does
sluizen terug
we do
sluizen terug
you all do
sluizen terug
they do
Present perfect tense
heb teruggesluisd
I have done
hebt teruggesluisd
you have done
heeft teruggesluisd
he/she/it has done
hebben teruggesluisd
we have done
hebben teruggesluisd
you all have done
hebben teruggesluisd
they have done
Past tense
sluisde terug
I did
sluisde terug
you did
sluisde terug
he/she/it did
sluisden terug
we did
sluisden terug
you all did
sluisden terug
they did
Future tense
zal terugsluizen
I will do
zult terugsluizen
you will do
zal terugsluizen
he/she/it will do
zullen terugsluizen
we will do
zullen terugsluizen
you all will do
zullen terugsluizen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou terugsluizen
I would do
zou terugsluizen
you would do
zou terugsluizen
he/she/it would do
zouden terugsluizen
we would do
zouden terugsluizen
you all would do
zouden terugsluizen
they would do
Subjunctive mood
sluize terug
I do
sluize terug
you do
sluize terug
he/she/it do
sluize terug
we do
sluize terug
you all do
sluize terug
they do
Past perfect tense
had teruggesluisd
I had done
had teruggesluisd
you had done
had teruggesluisd
he/she/it had done
hadden teruggesluisd
we had done
hadden teruggesluisd
you all had done
hadden teruggesluisd
they had done
Future perf.
zal teruggesluisd hebben
I will have done
zal teruggesluisd hebben
you will have done
zal teruggesluisd hebben
he/she/it will have done
zullen teruggesluisd hebben
we will have done
zullen teruggesluisd hebben
you all will have done
zullen teruggesluisd hebben
they will have done
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou teruggesluisd hebben
I would have done
zou teruggesluisd hebben
you would have done
zou teruggesluisd hebben
he/she/it would have done
zouden teruggesluisd hebben
we would have done
zouden teruggesluisd hebben
you all would have done
zouden teruggesluisd hebben
they would have done
Present bijzin tense
terugsluis
I do
terugsluist
you do
terugsluist
he/she/it does
terugsluizen
we do
terugsluizen
you all do
terugsluizen
they do
Past bijzin tense
terugsluisde
I did
terugsluisde
you did
terugsluisde
he/she/it did
terugsluisden
we did
terugsluisden
you all did
terugsluisden
they did
Future bijzin tense
zal terugsluizen
I will do
zult terugsluizen
you will do
zal terugsluizen
he/she/it will do
zullen terugsluizen
we will do
zullen terugsluizen
you all will do
zullen terugsluizen
they will do
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou terugsluizen
I would do
zou terugsluizen
you would do
zou terugsluizen
he/she/it would do
zouden terugsluizen
we would do
zouden terugsluizen
you all would do
zouden terugsluizen
they would do
Subjunctive bijzin mood
terugsluize
I do
terugsluize
you do
terugsluize
he/she/it do
terugsluize
we do
terugsluize
you all do
terugsluize
they do
Du
Ihr
Imperative mood
sluis terug
do
sluist terug
do

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

swingen
do
teloorgaan
do
terugfluiten
whistle
terugkijken
look back
terugmarcheren
march back
terugslaan
hit back
terugsnoeien
do
terugzenden
return
testeren
do
tevredenstellen
satisfy

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'do':

None found.
Learning languages?