Speak any language with confidence

Take our quick quiz to start your journey to fluency today!

Get started

Terugslaan (to hit back) conjugation

Dutch

Conjugation of terugslaan

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
sla terug
I hit back
slaat terug
you hit back
slaat terug
he/she/it hits back
slaan terug
we hit back
slaan terug
you all hit back
slaan terug
they hit back
Present perfect tense
heb teruggeslagen
I have hit back
hebt teruggeslagen
you have hit back
heeft teruggeslagen
he/she/it has hit back
hebben teruggeslagen
we have hit back
hebben teruggeslagen
you all have hit back
hebben teruggeslagen
they have hit back
Past tense
sloeg terug
I hit back
sloeg terug
you hit back
sloeg terug
he/she/it hit back
sloegen terug
we hit back
sloegen terug
you all hit back
sloegen terug
they hit back
Future tense
zal terugslaan
I will hit back
zult terugslaan
you will hit back
zal terugslaan
he/she/it will hit back
zullen terugslaan
we will hit back
zullen terugslaan
you all will hit back
zullen terugslaan
they will hit back
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou terugslaan
I would hit back
zou terugslaan
you would hit back
zou terugslaan
he/she/it would hit back
zouden terugslaan
we would hit back
zouden terugslaan
you all would hit back
zouden terugslaan
they would hit back
Subjunctive mood
sla terug
I hit back
sla terug
you hit back
sla terug
he/she/it hit back
sla terug
we hit back
sla terug
you all hit back
sla terug
they hit back
Past perfect tense
had teruggeslagen
I had hit back
had teruggeslagen
you had hit back
had teruggeslagen
he/she/it had hit back
hadden teruggeslagen
we had hit back
hadden teruggeslagen
you all had hit back
hadden teruggeslagen
they had hit back
Future perf.
zal teruggeslagen hebben
I will have hit back
zal teruggeslagen hebben
you will have hit back
zal teruggeslagen hebben
he/she/it will have hit back
zullen teruggeslagen hebben
we will have hit back
zullen teruggeslagen hebben
you all will have hit back
zullen teruggeslagen hebben
they will have hit back
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou teruggeslagen hebben
I would have hit back
zou teruggeslagen hebben
you would have hit back
zou teruggeslagen hebben
he/she/it would have hit back
zouden teruggeslagen hebben
we would have hit back
zouden teruggeslagen hebben
you all would have hit back
zouden teruggeslagen hebben
they would have hit back
Present bijzin tense
terugsla
I hit back
terugslaat
you hit back
terugslaat
he/she/it hits back
terugslaan
we hit back
terugslaan
you all hit back
terugslaan
they hit back
Past bijzin tense
terugsloeg
I hit back
terugsloeg
you hit back
terugsloeg
he/she/it hit back
terugsloegen
we hit back
terugsloegen
you all hit back
terugsloegen
they hit back
Future bijzin tense
zal terugslaan
I will hit back
zult terugslaan
you will hit back
zal terugslaan
he/she/it will hit back
zullen terugslaan
we will hit back
zullen terugslaan
you all will hit back
zullen terugslaan
they will hit back
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou terugslaan
I would hit back
zou terugslaan
you would hit back
zou terugslaan
he/she/it would hit back
zouden terugslaan
we would hit back
zouden terugslaan
you all would hit back
zouden terugslaan
they would hit back
Subjunctive bijzin mood
terugsla
I hit back
terugsla
you hit back
terugsla
he/she/it hit back
terugsla
we hit back
terugsla
you all hit back
terugsla
they hit back
Du
Ihr
Imperative mood
sla terug
hit back
slaat terug
hit back

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

terugduwen
push back
terugkrijgen
get back
terugreizen
return journeys
terugschrijven
write back
terugschroeven
do
terugsluizen
do
terugsturen
flow back
testen
try
tevredenstellen
satisfy
theedrinken
drink tea

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'hit back':

None found.