Terugkaatsen (to rebound) conjugation

Dutch
2 examples

Conjugation of terugkaatsen

Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Present tense
kaats terug
I rebound
kaatst terug
you rebound
kaatst terug
he/she/it rebounds
kaatsen terug
we rebound
kaatsen terug
you all rebound
kaatsen terug
they rebound
Present perfect tense
heb teruggekaatst
I have rebounded
hebt teruggekaatst
you have rebounded
heeft teruggekaatst
he/she/it has rebounded
hebben teruggekaatst
we have rebounded
hebben teruggekaatst
you all have rebounded
hebben teruggekaatst
they have rebounded
Past tense
kaatste terug
I rebounded
kaatste terug
you rebounded
kaatste terug
he/she/it rebounded
kaatsten terug
we rebounded
kaatsten terug
you all rebounded
kaatsten terug
they rebounded
Future tense
zal terugkaatsen
I will rebound
zult terugkaatsen
you will rebound
zal terugkaatsen
he/she/it will rebound
zullen terugkaatsen
we will rebound
zullen terugkaatsen
you all will rebound
zullen terugkaatsen
they will rebound
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional mood
zou terugkaatsen
I would rebound
zou terugkaatsen
you would rebound
zou terugkaatsen
he/she/it would rebound
zouden terugkaatsen
we would rebound
zouden terugkaatsen
you all would rebound
zouden terugkaatsen
they would rebound
Subjunctive mood
kaatse terug
I rebound
kaatse terug
you rebound
kaatse terug
he/she/it rebound
kaatse terug
we rebound
kaatse terug
you all rebound
kaatse terug
they rebound
Past perfect tense
had teruggekaatst
I had rebounded
had teruggekaatst
you had rebounded
had teruggekaatst
he/she/it had rebounded
hadden teruggekaatst
we had rebounded
hadden teruggekaatst
you all had rebounded
hadden teruggekaatst
they had rebounded
Future perf.
zal teruggekaatst hebben
I will have rebounded
zal teruggekaatst hebben
you will have rebounded
zal teruggekaatst hebben
he/she/it will have rebounded
zullen teruggekaatst hebben
we will have rebounded
zullen teruggekaatst hebben
you all will have rebounded
zullen teruggekaatst hebben
they will have rebounded
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional perfect tense
zou teruggekaatst hebben
I would have rebounded
zou teruggekaatst hebben
you would have rebounded
zou teruggekaatst hebben
he/she/it would have rebounded
zouden teruggekaatst hebben
we would have rebounded
zouden teruggekaatst hebben
you all would have rebounded
zouden teruggekaatst hebben
they would have rebounded
Present bijzin tense
terugkaats
I rebound
terugkaatst
you rebound
terugkaatst
he/she/it rebounds
terugkaatsen
we rebound
terugkaatsen
you all rebound
terugkaatsen
they rebound
Past bijzin tense
terugkaatste
I rebounded
terugkaatste
you rebounded
terugkaatste
he/she/it rebounded
terugkaatsten
we rebounded
terugkaatsten
you all rebounded
terugkaatsten
they rebounded
Future bijzin tense
zal terugkaatsen
I will rebound
zult terugkaatsen
you will rebound
zal terugkaatsen
he/she/it will rebound
zullen terugkaatsen
we will rebound
zullen terugkaatsen
you all will rebound
zullen terugkaatsen
they will rebound
Ik
Jij/Je/U
Hij/Zij/Het
Wij/We
Jullie
Zij
Conditional bijzin mood
zou terugkaatsen
I would rebound
zou terugkaatsen
you would rebound
zou terugkaatsen
he/she/it would rebound
zouden terugkaatsen
we would rebound
zouden terugkaatsen
you all would rebound
zouden terugkaatsen
they would rebound
Subjunctive bijzin mood
terugkaatse
I rebound
terugkaatse
you rebound
terugkaatse
he/she/it rebound
terugkaatse
we rebound
terugkaatse
you all rebound
terugkaatse
they rebound
Du
Ihr
Imperative mood
kaats terug
rebound
kaatst terug
rebound

Examples of terugkaatsen

Example in DutchTranslation in English
Ik wil niet het terugkaats meisje zijn.I don't want to be the rebound thing.
Totale terugkaats.Total rebound.

More Dutch verbs

Related

Not found
We have none.

Similar

Not found
We have none.

Similar but longer

Not found
We have none.

Random

telewerken
watch television
tempeesten
do
terneerliggen
do
terugdenken
remember
terughangen
back hanging
terughouden
back hanging
terugjagen
back hunting
terugkelderen
do
terugschieten
return fire
terugtreden
withdraw

Other Dutch verbs with the meaning similar to 'rebound':

None found.
Learning languages?